Er staat een doos op de tafel die nodig uitgeruimd moet worden. Er zitten talloze schilderijen en fotolijsten in die opgehangen moeten worden. Er zijn nog wat ‘losse eindjes’ die ‘gefixt’ moeten worden en bovendien heb ik soms haast. Af is duidelijk. Af is af. Af is weg, over en finished en af betekent ook dat er iets nieuws beginnen kan. Zoiets als afvinken. Maar niet helemaal af is onduidelijk. Wanneer is het dan wel af?
Ik kan slecht tegen uitstellen. Uitstellen is niets doen. Uitstellen is niet afronden en is het dus niet af. Ik kan weinig met uitstellen omdat het blijft ‘hangen’ en wat blijft hangen is onduidelijk en vaag. Uitstellen is ook passief. Ik denk niet lang over uitstellen, ik wil doen en afronden. Ik ben een afronder. Ik word chagrijnig als ik niet afrond. Als ik bij A begonnen ben, wil ik zo snel mogelijk naar B. Dat is logisch, nuttig en het raakt dan af. Zonder actieve spierballen raakt iets niet af. Stilzitten en ernaar kijken, daar raakt het ook niet van af. Ik raak er vanaf. Da’s weer brabants. Maar ik dwaal af.
Af.
Gewoon klaar.
Afgerond.
Duidelijk.