We liepen in de zon buiten. Vanaf de overkant liep een lange man met sigaret in zijn ene hand onze kant op en stapte de stoep op vlak voor ons. We liepen achter hem aan. Hij nam nog een trek van zijn sigaret.
‘Gadverdamme, ik ruik rook!’ mopperde oppaskind.
Ik besloot er maar gewoon op in te gaan.
‘Je ruikt ook rook.’ beaamde ik.
‘Weet je dat je daar kanker van krijgt?’ vroeg hij.
Even keek ik voor me of die man zijn pas niet inhield. Misschien zou hij ineens kunnen besluiten er wat van te zeggen.
‘Oh ja?’ vroeg ik maar.
‘Ja, als je veel sigaretten rookt krijg je er kanker van.’
De man stak over. Wij ook.
‘Het ruikt heel vies.’ zei hij en trok zijn neus op.
Ik verloor al mijn gĂȘne.
‘Ja, ik vind het ook niks. Het gaat in je jas zitten, je kleren, je haar!’
We trokken beiden onze neuzen op.
‘Gadverdamme!’ riep oppaskind nog maar eens, om het probleem nogmaals te verduidelijken.