Had ik ergens anders moeten gaan zitten?

333 woorden, 2 minuten leestijd.

Niets is zo privé als een functioneringsgesprek, zou je denken. Maar terwijl ik neerplof in een lunchcafé om even op adem te komen na een ochtend vol documenten doorspitten, word ik ongewild getuige van een live evaluatiegesprek. Een oudere dame achter een laptop spreekt een jongere vrouw in een strak zwart pak toe. Haar toon zakelijk, haar woorden duidelijk hoorbaar.

Ik krijg alles mee: de plus- en minpunten, de aandachtspunten voor de toekomst. Dat ze beter op haar portefeuille moet letten. Dat ze niet zomaar eerder mag vertrekken als dat niet nodig is. De dame, ongetwijfeld haar leidinggevende, verhaalt in geuren en kleuren over akkefietjes binnen het team en benadrukt hoe belangrijk het is om de groep bij elkaar te houden.

Ik neem een slok van mijn koffie en probeer me op mijn eigen gedachten te richten. Moeilijk. De jongedame in het zwarte pak wil iets inbrengen. Ik hoop dat ze haar weerwoord durft te geven. Als er iets niet klopt, moet je dat toch aankaarten?

‘Maar…,’ probeert ze. Geen kans. Haar baas praat onverstoorbaar door over sfeer, samenwerking en collega’s die zonder overleg elkaars taken overnemen. Ze weet niet waar ze aan toe is, met wie ze naar klanten moet.

‘Maar—’ Nog een poging. Kom op, zet door!

‘Ik heb er weleens iets van gezegd, maar…’

De hand van de baas gaat omhoog. Ze weet het al. Geen excuses. Ze begrijpt dat het niet alleen haar probleem is, maar toch. Het is vervelend. Heel vervelend. Dat herhaalt ze nog eens. En nog eens. En nog eens.

Even een onderbreking: de serveerster informeert of alles naar wens is. De jongedame, waarschijnlijk inmiddels met een droge keel, heft haar hand om iets te bestellen. Te laat. Haar baas neemt het woord en bevestigt dat alles in orde is. Haar hand zakt weer.

Met een mengeling van verbazing, ongemak en een licht misplaatst schuldgevoel aanschouw ik het tafereel. Had ik ergens anders moeten gaan zitten? Nee. Zij hadden dit gesprek gewoon op kantoor moeten voeren!

Alles is herhaling.

336 woorden, 2 minuten leestijd.

Tijdens een wandeling naar een supermarkt in het dorp begon het plotseling te regenen. Slenterend langs het bospad zag ik de man met zijn rollator en zijn trouwe hondje. Ik was hem eens eerder tegengekomen toen ik ging wandelen. Met die kleine wieltjes leek het geen gemakkelijke opgave om over het zanderige en modderige pad te gaan. Ik besloot mijn pas te versnellen zodat ik naast hem kon lopen. Hij leek me iemand die de omgeving goed kende en waarschijnlijk dagelijks dezelfde route liep. Even leek hij van zijn apropos, keek schuin naar me op en herkende me. Zijn doffe blauwe ogen begonnen te stralen. Hij stopte en rechte zijn rug. ‘Zo, u ook hier?’ Hij lachte. 

Ik zei gedag en liep langs de paarden die veulens met zich meenamen. ‘Prachtig hè’ zei hij. Hij vertelde dat hij vroeger, toen hij wat jonger was, ook paardreed. Hij zei het met een knipoog. ‘Paardrijden is geweldig hoor.’ Ik maakte een foto van de merrie met haar veulen. 

Ik liep een eindje met hem mee, vergezeld door zijn trouwe viervoeter. Soms stopte hij om iets aan te wijzen, zijn hand langzaam omhoog, reikend, vinger gestrekt.

‘Er is veel veranderd. En toch blijft er veel hetzelfde. Alles is herhaling. ‘Het is als een lus die herhaalt.’ Hij draaide een lange, onzichtbare lus met zijn hand.  ‘De oorlogen, de pandemieën en de mensen. Het herhaalt zich. Het menselijk gedrag, wat ze doen en wat ze niet doen. Wat ze opslaan en herinneren. Maar het positieve is dat iemand in die cirkel zich bewust kan zijn van de verandering en dus kan veranderen. Ik hoop daar op.’

Deze scène schreef ik in mijn (nog) ongepubliceerde manuscript Wij zijn hier. Gisteren moest ik eraan denken toen ik onderweg was naar Tilburg om in de archieven te duiken. Misschien konden de oude documenten in het Regionaal Archief Tilburg me meer vertellen over het verzet in die omgeving.

Waarom is het zo belangrijk om de geschiedenis te kennen? Omdat je moet waken voor het moment dat de geschiedenis je inhaalt. En als dat dreigt te gebeuren, stel je jezelf de vraag: wat zeg jij?

Onderzoeknerds.

397 woorden, 2 minuten leestijd.

Ik kan me nog herinneren dat vriend en ik tijdens een live radio-interview in het Torpedo Theater in Amsterdam de vraag kregen of wij in een zolderkamertje, in alle stilte, aan het bloggen waren. Alsof het een niche was, iets ondergronds dat pas bovengronds kwam na publicatie. Computernerds, maar dan artistiek.

Ik herinner me niet dat we met onze ogen rolden, maar we weerlegden deze gedachte wel.

Gisteren zat ik te wachten in de bibliotheek van Eindhoven, mijn spullen uitgestald en klaargelegd, audiorecorder gecheckt. Deze keer had ik geen interviewvragen voorbereid, want het zou een uitwisseling van informatie worden. Ik had iets gevonden waar Jaap al jaren naar op zoek was geweest, en hij kon me meer vertellen over zijn bevindingen met betrekking tot iets waar ik op was gestuit, maar waarvan ik de juistheden niet kende.

Jaap was voortvarend en bracht meteen koffie. Ik legde uit dat de audiorecorder aanstond.
‘Helemaal goed.’
Ik wist nu zeker dat ik (weer) in Brabant was.

We waren uren in gesprek. Over die aprilnacht in 1944. De link met zijn verhaal—eigenlijk dat van zijn oma Diny—en mijn zoektocht naar wat er gebeurd moest zijn met mijn achter-achterneef Kees.

Als journalisten waren we te werk gegaan. Eén bron is geen bron. Wie kon meer vertellen? Klopte de tijdlijn? Klopten de namen?

Ik gaf hem de naam van de piloot die de crash had overleefd bij de boerderij van zijn oma Diny, in het weiland. Hij kon voor mij meer lijnen trekken naar het gebied. Samen puzzelden we, totdat het toch echt tijd was voor hem om naar huis te gaan. Ik stopte de audiorecorder.

‘Kun jij met wat je onderzoekt terecht bij anderen?’ Hij bedoelde mijn vriend, vrienden, familie.
‘Want ik merk dat dezelfde enthousiasme er soms niet helemaal is.’

Ik knikte. Ik begreep wat hij bedoelde. Je onderzoeksbubbel is jouw bubbel. Het neemt je bij de lurven, sleept je mee naar een andere periode, het euforische gevoel van winst als je iets boven water krijgt dat bijna onvindbaar leek. Dat gevoel konden anderen, denk ik, moeilijk bevatten.

‘Daarom was ik blij om even met je te praten,’ zei ik.
‘We snappen elkaar. Wij zijn echt onderzoeknerds!’ lachte hij.

Ik lachte mee. Ja, een onderzoeknerd zou je het kunnen noemen.

‘Ik stuur je via mail nog mijn informatie door.’
‘Ik stuur je mijn documenten door. Helemaal goed!’

Het was helemaal goed.

Iedereen klungelt.

391 woorden, 2 minuten leestijd.

Het eerste wat me opvalt tijdens het lezen van De mensheid zal nog van mij horen van Joris van Casteren, is hoe vreselijk mensen kunnen aankloten. Ze kloten met – en verkloten – hun relaties, hun werk, hun buurt en zelfs hun eigen gedachten.

In het boek maak ik kennis met een aantal van die karakters. Jarenlang schreven ze hun gedachten neer in dagboeken, die na hun dood door nabestaanden naar het Meertens Instituut * werden gebracht. Het papier werd hun beste vriend. Daarop vertrouwden ze alles toe: hun diepste gedachten, hun boosheid en verontwaardiging, maar ook hun verlangens. En wat ze het meest verlangden, was een normaal bestaan.

Eén van hen, Wim de Vries, bleef me bijzonder bij. Hij was eenzaam. Hij wilde niets liever dan een gewoon leven, met een lieve vrouw, een fijn huis en rust. Maar het lukte niet. Wanhopig bestelt hij dubieuze pillen online, gaat op bed liggen en verdwijnt in de dood.
Pas in zijn teruggevonden dagboeken ontdekken zijn broers en schoonzussen wat hij werkelijk over hen dacht. Zo was een van zijn broers kunstenaar, maar eigenlijk vond Wim zijn schilderijen helemaal niet mooi.

Ook Eva de Koning is zo’n personage. Via haar dagboeken zoekt ze contact met anderen; op papier voeren ze gesprekken. Zelfs wanneer ze wordt opgenomen in een psychiatrische instelling, mag ze blijven schrijven. Maar dat blijkt juist funest voor haar herstel.
Aan het eind van het boek bezoekt Joris haar. Na jaren ziekte heeft ze eindelijk een therapeut gevonden die de vicieuze cirkel weet te doorbreken. Een reddende engel.

De andere karakters kloten er ook flink op los, vooral de getrouwde mensen met kinderen. Joris spreekt aan het eind van het boek zelfs een van hun kinderen. Iedereen heeft zijn nukken en tekortkomingen. Iedereen klungelt met relaties, werk en de buurt. Misschien zijn het precies deze elementen – hoge verwachtingen, een gebrek aan communicatie en opgesloten zitten in jezelf – die leiden tot het schrijven van zo’n dagboek.

*Bij toeval stuit Joris van Casteren in 2018 op een merkwaardig archief, gevuld met dagboeken van honderden onbekende mensen. Het Nederlands Dagboekarchief blijkt vele stemmen te bevatten van ‘gewone’ Nederlanders die onvoorstelbare gebeurtenissen meemaken. Het dagboek is voor hen een schuilhut waarin ze zich langzaam terugtrekken en op gevaarlijke wijze vervreemden van de wereld, hopende dat een lezer in de verre toekomst hun ongehoorde verhalen verder zal vertellen.

Een klein puntje van kritiek: de verdeling van de karakters over verschillende hoofdstukken zorgt ervoor dat het verhaal van elk personage niet als een samenhangend geheel leest. Dat vind ik jammer.

Hoe voel je een kantelpunt?

308 woorden, 2 minuten leestijd.

Ik probeer hem als een gewone jongeman te zien. Net volwassen, opgegroeid in een dorp in Nederland, onder de rivieren. Waar kermis, carnaval en naar de kerk gaan belangrijk zijn. We schrijven 1939. Niemand denkt er echt over na, turend over de weilanden—ook hij niet. Hij heeft andere zorgen: zijn moeder is ernstig ziek en ligt in een ziekenhuis in Tilburg.

Als jongste van zeven kinderen voelt hij zich wellicht ondergesneeuwd. Zijn broers en zussen nemen het voortouw, regelen zaken voor hun vader. De winkel moet open blijven, de spullen verkocht.

In 1939 voelt de warme lucht in juni nog gewoon warm, misschien een beetje klam en vochtig. De mensen lopen over zandpaden, ze winkelen, ze werken en komen ’s avonds moe thuis. ‘Wat schaft de pot?’ wordt er gevraagd. Ze bidden, drinken koffie, lezen de krant en gaan naar bed.

Hoe voel je een kantelpunt als het al gekanteld is? Je herkent een kantelpunt pas als het te laat is, als er schade is toegebracht, de woorden zijn uitgesproken. Woorden die langs oren vliegen, maar ergens, tijdens het wegwaaien, minder sterk worden. Er was ergens een gefluister hoorbaar. De een hoort het, de ander haalt zijn schouders op.

Zijn moeder sterft in het ziekenhuis, en daar ligt de focus. Ze moeten een begrafenis regelen, praten met de pastoor van de Laurentiuskerk, de kerk schuin tegenover hun huis.

Het is maar een wandeling van huis naar de kerk, en weer terug. Terwijl anderen hun zorgen uiten bij de groenteboer, de buren en in het café, onder het genot van een biertje of een jenever—dat praat wat gemakkelijker—zijn er ook mensen met hun eigen problemen. Wereldproblemen lijken dan zo ver weg, totdat de kerkklokken luiden, de radio harder wordt gezet en er plakkaten verschijnen op de winkelruiten. Langzaam maar zeker daalt het in.

1939 wordt 1940.

Door de site te te blijven gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies. meer informatie

De cookie-instellingen op deze website zijn ingesteld op 'toestaan cookies "om u de beste surfervaring mogelijk. Als u doorgaat met deze website te gebruiken zonder het wijzigen van uw cookie-instellingen of u klikt op "Accepteren" hieronder dan bent u akkoord met deze instellingen.

Sluiten