501 woorden, 3 minuten leestijd.
Aangekomen bij het Nationaal Archief staan er veel oudere mensen, al dan niet met familie, in de rij om een pasje aan te vragen. Ook degenen die al een pasje hebben, moeten aansluiten, omdat hun oude pas vervangen moet worden. Het pasjessysteem is vernieuwd. Dit zorgt voor ongemakkelijkheid in de rij. Oudere mensen zijn nog ongeduldiger dan kinderen, bedenk ik.
Eenmaal door de beveiliging sta ik opnieuw in de rij. De sfeer is bedrukt. Iedereen lijkt te denken dat de mensen hier zijn om te ontdekken wat er over hun familie fout was in de oorlog. Ze willen inzage in een CABR-dossier, waarvoor een reservering nodig is.
Ik sta ook in de rij, maar om onderzoek te doen naar een NSB-burgemeester. Hij werkte in het dorp waar Kees, mijn achter-achterneef, ondergedoken zat.
Achter mij in de rij staat een oudere dame. Ze oogt zichtbaar gespannen.
‘Ik heb het dossier van mijn vader aangevraagd,’ zegt ze. ‘Ik heb hem nooit gekend, maar in de familie zijn er twijfels of hij fout was. Vanmorgen had ik ruzie met mijn man omdat ik hierheen ging. Hij wil alles laten rusten, want het is verleden tijd. Maar het is mijn vader, en ik wil het weten.’
Even later zitten we naast elkaar aan een drukke tafel. Een vrouwelijke beveiliger is overenthousiast en draagt haar regels op aan iedereen die er zit. Het zorgt voor ergernis; mensen zuchten en mopperen.
Ik heb twee dossiers die ik moet doorpluizen. Terwijl ik op mijn laptop gegevens noteer—getuigenverslagen en het eigen relaas van de burgemeester—lees ik dat hij op Dolle Dinsdag het dorp ontvluchtte. Later werd hij opgepakt en zat hij een jaar in Kamp Wolvega. Hij was lid van diverse Duitsgezinde groepen, waaronder de NSB en de SS. Maar dat was hij vergeten, beweerde hij. Volgens hem had hij zich pas aan het einde van de oorlog aangesloten, maar uit bewijsmateriaal blijkt dat hij al in 1942 lid was.
Getuigen verklaren dat de burgemeester een NSB’er was en precies wist waar onderduikers zich bevonden. Maar hij zou nooit iemand hebben verraden, beweerde hij. Dat lees ik later nog een keer, wanneer hij terechtstaat. Hij zou nooit iemand verraden.
Als je heel hard roept dat je nooit iemand zou verraden, had je het dan toch gedaan?
‘Sorry, mag ik u wat vragen?’ hoor ik naast me. Een zichtbaar geëmotioneerde dame knippert haar tranen weg.
‘Ik heb net een foto van mijn vader gezien. Ik heb hem nog nooit op een foto gezien. Maar nu zeggen ze hier dat ik er geen foto van mag maken of een kopie mag krijgen!’
Ik zucht en schud mijn hoofd. Dat mag inderdaad niet.
‘Beschrijf hem maar zo goed mogelijk op papier,’ probeer ik nog. Maar ze is er helemaal van overstuur.
Later, bij mijn kluisje, terwijl ik mijn jas en andere spullen pak, hoor ik een echtpaar fluisteren. Ze hebben het over iemand.
‘Het is zo triest,’ zegt de vrouw tegen de man. ‘Dat je dit nu pas mag weten.’