BLAUWE PLEK:
Er stonden twee grote jongens aan de straatkant. Ze waren heel groot. Te groot om eromheen te wandelen. Het trottoir was ineens zo smal.
Sommige jongens wilden ruzie maken. Zij gaven dan duwen in haar rug. Gingen aan haar schouder porren. Met speeksel praten in haar gezicht. Vieze adem. Vieze vingers. Overal.
Wat had ze gedaan?
Ze wilde alleen passeren.
Het trottoir was toch voor iedereen?
Was het trottoir maar breder. De vierkanten groter. Het grijs zachter.
Huilen kwam na de stomp in haar maag. De vuist die de kleding wilde doorklieven, dwars door haar vel tegen haar ribben en vol op haar maag maakte een doffe, holle klank. Een klank die muzikanten zouden verafschuwen. Niet zouden opnemen in hun repertoire.
Ooit weleens een stomp in je maag gehad?
Zodat de adem in ene uit je lijf blies?
Zodat je voorovergebogen dubbelklappend naar adem snakte?
Niet kon omdat het zo’n pijn deed?
Een holle, blauwe plek op je magenziel?
Die pijn.
Het uitlachen was het ergste.
*klik*