‘IK BEN JE DAME NIET!’
Dat riep ik een tijdje geleden. Met een uitgestoken wijsvinger. Zo’n wacht-jij-maar-af wijsvinger. Mijn fietsfietslamp deed het niet. Braaf als ik was kocht ik bij de fietsenmaker van die fietslampjes die je ook mee kon nemen de trein in. Zulke lampjes die onverwacht in je tas gingen flikkeren, omdat er een zware organizer tegenaan viel.
‘Mevrouw, uw tas flikkert.’ was dan het gevolg. Zodat je met een blozend hoofd snel je tas indook om de boel weer uit te zetten.
Zulke lampjes die op batterijen gingen. Heul lang. Verstelbaar ook. Een wit en een rood. Rood voor achter. En dan drie standjes. Dat geflikker was dan de opvallerige variant. Voor de opvallerige types. In het donker.
Mooi toch?
‘Nee, niet mooi!’ riep meneer agent, die me aanhield en me dirigeerde naar de stoep.
‘Die lampjes op je jas en daar aan je fietstas zitten op de verkeerde plek.’
‘Wat nou verkeerde plek? U heeft me niet voor niets gewoon gezien!’
Bijdehandje, dacht meneer agent hardop.
Tss. Ik bijdehand. Ik ben alleen bijdehand als er onrecht aangedaan wordt. Van de fietslamp. Welteverstaan.
‘U zorgt de volgende keer voor een andere bevestiging van de fietslampjes, dame.’
Dat ‘dame’ deed het ‘m. Bijna voelde ik me een ietwat gekleurde mevrouw met een fikse attitude. Compleet met de ‘PSSSH’ en het welbekende stopteken.
‘Ik vind het je reinste onzin! Licht is licht!’
Dat mocht ik vinden. Op een denigrerende toon. Mopperend stapte ik op m’n fiets.
Licht is toch licht?