ER WAS EEN BEETJE,
heimwee. Heimwee naar het zijden rose. Ik hield de spitzen in m’n handen. Ze hadden in een kast gelegen. Ik glimlachte weemoedig. Sloot m’n ogen en ik stond weer op het toneel. Strakke panty, haren in een knot. Zwart balletpak. Vleeskleurige beenwarmers. Warming up. Arabesque, battement, pas de chat, releve, sissonne. De beweging. Het ritme. Golven. Dansen. Ik wilde dansen. Ik pakte de spitzen en deed m’n sokken uit. Bewoog m’n voeten, tenen, omsloot de balletschoen om mijn voet. Ging voorzichtig staan. Bewoog de tenen in de neus. Ging voorzichtig lopen. Balancerend op een been. Draaide met mijn armen. Keek strak vooruit. Zocht een punt in de verte. Een, twee, drie. Draaide een pirouette. Dat lukte. Het lukte! Ik zweefde, danste, bewoog, vloog! En bij m’n laatste tret, de grande finale, liet ik me in een buiging gaan. Applaus. Het galmen van oorverdovend applaus.