TOEN KWAM HET GESPREK OP,
de gekte. Din wapperde driftig met haar handen, waardoor ze bijna een beetje as op de leren bank liet vallen, toen ze het moment herinnerde. ‘Dat kan ik me nog zo goed herinneren, dat je vertelde over die vrouw die was blijven steken in de jaren zestig.’
Toen ik amper achttien was liep ik ’s morgens vroeg via een grauw bospad langs oude bemoste gebouwen met een oud kerkhofje waar de lelijke stenen scheef stonden en de namen niet meer leesbaar waren. Langs een unit voor jongvolwassenen waar ik niet naartoe mocht, voorbij het creatieve therapie gebouw, om de hoek om te lopen naar De Beemd waar de oudere patienten woonden.
Ze sjokte elke vrijdagmiddag met haar koffer naar de hal. In een gifgroene lange jas, haar haren in een lange staart met een vlindervormige zwarte bril op haar neus. Dan wachtte ze om opgehaald te worden. Maar aan het einde van de middag vertelde een verpleger, zoals elke vrijdag, dat ze niet opgehaald werd. Sjokte ze met hoofd naar beneden weer naar haar kamer. Keek ik naar het ranke lijfje, panty afgezakt in zwarte instapschoenen, en waren mijn gedachten dan soms ineens zo blanco.
Dat je nooit weet wanneer iemand last krijgt van zichzelf. Dat labeltjes makkelijk geplakt zijn. Het liefst op iemand’s voorhoofd. Dat de definitie van gek niet te beschrijven valt. Omdat zelfs dingen als normen en waarden van de buitenstaander een rol spelen. Dat je, als je voorbij de huizen wandelt, met de gordijnen half gesloten en waar het licht flauwtjes brandt, je nog steeds niet weet wat achter die ramen schuilgaat.
Dat niet iedereen fietst
met de wind in zijn rug.
Dat dus.
Ontdek meer van Karin Ramaker.
Abonneer je om de nieuwste berichten naar je e-mail te laten verzenden.