DE KOU SNEED,
door mijn vervaagde zonneloze sproeten richting de botten van mijn schedel.
Net ervoor opende ik het gordijn en zag een witte wereld.
Mijn rode laarzen schuifelden door een laagje sneeuw.
De kou sneed langs mijn broek en streek als een ijskoude washand langs mijn benen.
De torenklok klonk zeven uren.
De lantaarnpalen schenen een vaag lichtje in een uitgestorven stad.
En ik voelde de kou
op mijn gezicht
en glimlachte.