‘Tis zo, er zijn meer gekken buiten dan binnen!’ riep laatst nog iemand die oliebollen aan het verkopen was op een kermis toen iemand uitviel over een te weinig terugbetaald bedrag.
Gisterenavond ploften vriendin en ik in Utrecht neer bij de gracht om bij de Italiaan te gaan eten. We bestelden een karaf witte wijn en een voorgerecht en nadat we het voorgerecht hadden opgegeten wilde ik even naar het toilet. Normaal gesproken wacht ik maar mijn blaas voelde als een enorme bowlingbal gevuld met vocht.
Toen ik terugkwam was direct achter mij een gezin gaan zitten. Man, vrouw en twee puberkinderen. Het was sowieso enorm druk omdat het zulk prachtig nazomerweer was maar ook de tafeltjes waren krap tegen elkaar gezet. Menigmaal waren er mensen die naar een tafeltje wilden die met hun billen vast kwamen te zitten tussen twee stoelen.
Ik zette mijn stoel naar achter, ging zitten en schoof weer naar voren. Meteen kreeg ik een stoel in m’n rug. Ik schoof nog eens naar voren; die man achter mij had blijkbaar ruimte nodig. Toen hij nog een keer met zijn stoel tegen me aan duwde keek ik verbaasd achterom.
‘Je zit godverdomme nu alweer tegen m’n stoel aan he!’ viel de man tegen me uit.
‘Pardon?’
‘Je zit godverdomme steeds tegen m’n stoel aan te duwen!’
Mensen hielden op met eten, vorken en lepels bleven vertraagd in de lucht hangen. Die man had een kort lontje, bovendien klopte niet wat hij zei. Ik schoof mijn stoel telkens naar voren. Ik had hem maar een keer geraakt.
‘Wat is er nou, meneer?’ (Ik noemde hem nog meneer ook.)
‘Ik schuif mijn stoel niet tegen u aan, ik schuif hem zelfs naar voren toe!’
‘Je schuift GVD STEEDS TEGEN MIJN STOEL AAN!’
Stop de tijd. Als iemand tegen me schreeuwt gaan bij mij de knoppen om. Als iemand tegen me schreeuwt én het is niet waar dan val ik uit.
‘Doe eens normaal man, ga lekker eten!’
[Even later kwam Pipo, en ja zo heette de Italiaanse ober echt, naar ons toe en wreef even over mijn arm. ‘Meneer niet helemaal goed. Hij’s niet slim. Beetje rustig, u mevrouw. Snappe, maar meneer niet helemaal goed.’
Hoeveel ‘niet helemaal goede mensen moet ik nog tegenkomen, vroeg ik me af…]