En we zaten tegenover elkaar. Het bloemstukje, een cactus in een bruin potje en een stompe witte kaars stonden als een scheidslijn tussen ons in. Als er een ruzie zou uitbreken, een uithaal, een ferme ruk, dan zou het afgebroken worden door een rode gerbera, een naald of een vlam. Mijn fantasie ging met me aan de haal. Ik knipperde met mijn ogen en schudde mijn hoofd.
Onze woorden klonken zacht in een onrustige ruimte. Onze fluistertoon leek goedgemutst maar de onrust zat ook in onze woorden. ‘Ik ben teleurgesteld. In je onvermogen.’
Het is soms geruststellender om een zucht te horen of een ontkennende nee-schudden van het hoofd. Maar er was niets. En niets is mysterieus en duister. Of gewoon kaal.
‘Welk onvermogen?’ werd er toen geuit. Het rolde zo over de tafel als een knikker met putjes erin. Daardoor rolde hij niet helemaal recht zoals het hoorde, maar ietwat heen en weer. Het was mijn beurt om te reageren terwijl ik vond dat ik met die woorden alles gezegd had. Nu moest ik uitleggen hoe zwaar die woorden wogen en hoezeer ze mij kwetsten. ‘Je onvermogen om je te verplaatsen in mij.’ (Daardoor voel ik me alleen. Je draaide je rug naar me toe, je negeerde mijn verdriet. Je was teveel met jezelf bezig.) Dat laatste zei ik niet.
Ik kon niet terugkwetsen. Dat zou ik pas kunnen als het onvermogen een daad was van bewustzijn. Maar de tranen aan de overkant waren teveel zout in een grote plas vocht op een houten tafel met kruimels en leek alles plotseling ontstaan. Natuurlijk was er uitleg, werd mijn verdriet vergeten en was er weer te veel Andermansverdriet. Ik zette de kaars opzij en blies het vlammetje uit. ‘Mag ik afrekenen?’ vroeg ik aan de ober.
Eén reactie op “Andermansverdriet.”
Raak! Met zo weinig woorden.