Ik had mijn jas gesloten
Mijn regenkapje opgedaan
De regen ketste tegen het plastic
Het leek op een ritme —
De herfst was net begonnen.
Mijn benen konden allang niet meer
Ze sleepten met me mee
als ik van bed naar tafel ging
de hoek om naar de keuken
Om een kopje thee te zetten.
Deze dag eindigde met druppels op mijn gezicht
terwijl ik bewegingloos naar boven keek —
De bomen ruisten, de regen harder
Op de koude stenen lag mijn hoofd
De regen hoefde niet langer meer.