Ik was weer in Brabant. Ik liep over dorre herfstbladeren en voorbij struikelstenen in de Spoorlaan met een aantal namen van Joodse gezinnen erop die in de oorlog uit hun huis waren gehaald om nooit meer terug te keren. Er waren hier, in de straat waar ik liep, heel veel gezinnen weggehaald.
Het was een tikje kouder in Brabant. Er was mist. Het oude hotel bij het spoor was vernieuwd. ‘Onbeperkte tapas’ stond er. Er werd daar vroeger carnaval gevierd. Als ik aan Brabant dacht, dacht ik automatisch aan carnaval. En aan de kroeg tegenover de kerk.
De straten, de huizen en de sfeer voelde nog precies hetzelfde. Herkenbare stenen. Alsof je een oude jas aantrok.
‘Het is een vreemd gevoel dat ik hier eerst dagelijks liep.’ zei ik meer in mezelf dan tegen mijn gezelschap.
We zaten in het museumcafé en dronken een kop koffie. De serveerster leek verdacht veel op Wende Snijders maar ze was haar niet. Ik keek naar buiten, naar de voorbijgaande fietsers en auto’s. Naar het watertje dat aangelegd was en ik niet herkende. Er was hier lang niet zo veel verkeer. Ik was het niet meer gewend.
Ik bekeek de menukaart. Mijn maag knorde en ik had zin in soep. En toen zag ik het staan: ‘worstenbroodje.’
‘Zijn jullie er al uit?’ vroeg Wende, de serveerster, met schuin hoofd. Ik wel. Ik was er uit.
Wil je mijn blogstukjes in je mail ontvangen? Abonneer je dan hier.
Eén reactie op “Als ik aan Brabant dacht, dacht ik automatisch aan carnaval.”
Alsof ik naast je loop. Mooi.