‘Een mens zonder gastvrijheid heeft bijna niets meer om te geven. Eigenlijk is zo iemand al niet eens een gastheer meer.’
Deze zin, na hoofdstuk 1 Voorjaar uit het boek Jij bent van mij van Peter Middendorp, kwam bij mij binnen. Ik had net ervoor een knap staaltje ongastvrijheid meegemaakt. Dat was het dus. Je hebt eigenlijk niets te geven als je niet gastvrij kunt zijn. De deuren zitten op slot. De ander komt niet binnen.
Gisteren zat ik in een aula van een crematorium. De ongastvrijheid was aanwezig in dezelfde zaal. Ik keek schuin naar de licht houten kist voor me. Er lag een grote bloemenboeket van roze en lila bloemen op. De dikke stompkaarsen brandden. De jonge dominee nam plaats achter de spreekstoel. De microfoon werd licht aangeraakt door papier. Het kraakte ongemakkelijk. Toen sprak hij over de gastvrijheid. ‘Kom zitten, drink wat. De kan loopt over.’ Want zo was zij altijd geweest.
Ik hou niet van predikanten en de preek maar tussen de regels door sprak de man rake taal. De deur stond altijd open. Er was geen vooroordeel. Er was altijd interesse. Er was altijd ruimte voor een gesprek waar vragen werden gesteld. Toen ik na de dienst langs de kist liep en haar foto zag, een wit pluisje haar dat rechtovereind stak want zo was haar kapsel, kreeg ik het even te kwaad. Waren alle mensen maar zo, dacht ik. Zeker de mensen die kinderen hadden.
Ik vroeg me af, als je in de hemel geloofde en je op de aarde ongastvrij met mensen omging, de deur gesloten, verwijtend naar andersdenkenden, hoe je dan aan de hemelpoort kon staan en kon verwachten dat díe deur voor je zou openen. Maar zo waren er meer gedachten waar ik geen soep van kon maken.
Wil je mijn blogstukjes in je mail ontvangen? Abonneer je dan hier.