De knal was onvermijdelijk. Het was een knal die een heel ander geluid produceerde dan andere knallen. Een vuurwerk knal was luid en herkenbaar. Het floot eerst. Daarna knalde het. Deze knal was dof en onheilspellend. Het zorgde ervoor dat alles opeens stil kwam te staan. Auto’s die met een scherpe draai met hun stuur de andere weghelft op reden en met een piepende rem tot stilstand kwamen. Het waren een paar auto’s geweest.
Toen we onze ogen openden zagen we een speelgoedkleed waar de speelgoedauto’s dwars over de rijbaan stonden en de poppetjes verkeerd waren neergezet. Het was surrealistisch. Totdat we een schreeuw hoorden. Een schreeuw zoals we die nog niet eerder gehoord hadden. Ook niet via de Duitse crimi’s of een andere tv serie die eng was.
Het was een gewone schooldag geweest en tussen de middag, na het middageten thuis bij onze moeders, liepen we weer met een groepje via het kruispunt naar school. Vroeger, ik praat over de jaren tachtig, mocht je veel eerder zelfstandig naar school. Zelfs over een kruispunt heen.
Het meisje was op de fiets. Ze had naast ons op het fietspad gestaan en was, terwijl het stoplicht nog op rood stond, doorgefietst. De auto was haar veel te snel tegemoet gereden. In een paar kwade seconden viel er niets meer te veranderen of stop te zetten.
We zagen het meisje door de lucht zweven. Ze leek op een tennisbal die je met een racket ver weg wilde slaan. Haar fiets deukte in elkaar en viel naar beneden. Een lichaam verfrommelt zich in een vreemde bal als het een klap maakt. Meters verder plofte ze neer. En de wereld was stil.
Tot die ene schreeuw. Een oerschreeuw. Er ontstond chaos. Het leek op een lamp die plots aanging en veel te fel was. We stonden bij het stoplicht maar konden ons niet verroeren. Het speelgoedkleed was een slecht gespeeld spel. Een door te strepen scenario. Het zou opnieuw geschreven moeten worden. Als we dat konden schreven we het hele ongeluk eruit.
Wil je mijn blogstukjes in je mail ontvangen? Abonneer je dan hier.