Ik liep door het centrum. Zo koud was het niet, maar veel mensen droegen hun dikke winterjassen al. Dikke sjaals, grove bomberjacks of stoffen jassen die leken op berenvellen. Op een bankje zat een man. Zijn benen waren bijna net zo dun als satéstokjes. Hij rookte op zijn gemak een sigaret. Die sigaret was topzwaar en helde gevaarlijk naar beneden op het eind. Toen ik wat beter keek zag ik zijn ingevallen gezicht. Het leek op een doorleefd gelaat, vol diepe rimpels. Een rokershoofd net als zijn vingers. Die waren ook sterk vergeeld aan de zijkanten waar hij zijn sigaret vasthield.
Heel even keek ik naar de kleur op zijn gezicht. Of beter gezegd, het gebrek aan kleur. Het leek op porselein; bleek, doorzichtig. Wit of witgeel. Grijs meer. Geen blosjes, geen roze lippen. Geen vlammende ogen. Zijn wenkbrauwen kleurden net zo witgrijs als zijn haren die onder zijn capuchon piekten.
Het maakt soms geen verschil. Dacht ik. Als je net zo wit bent als de jas die je draagt.
Wil je mijn blogstukjes in je mail ontvangen? Abonneer je dan hier.
Eén reactie op “Zo wit als zijn jas.”
Gelukkig rook ik al jaren niet meer.
Mooi geschreven
Vriendelijke groet,