Het moet erg unheimlich voelen als je in een kamer komt die je niet herkent waar mensen in een stoel zitten en naar je glimlachen terwijl je bedenkt dat je niet weet wie de personen zijn. Een persoon komt op z’n hartelijkst naar je toe en vraagt je dingen maar je kan het niet thuisbrengen. Zij zegt dat je thuis bent, hier in deze kamer, de woonkamer, ‘waar je graag bij het raam je kopje thee drinkt’ en je laat je meevoeren naar de stoel waar je blijkbaar elke dag in zit.
Even later rijdt iemand je in een auto ergens naartoe.
‘Waar gaan we heen?’ ‘Naar de crematie van je achternicht. Weet je nog? Dat heb ik je net verteld.’ Maar je kijkt beduusd en later fronsend want je had het echt niet eerder gevraagd. Dat wist je toch echt wel zeker. En op de crematie praten mensen tegen je, lachen, omhelzen je, vragen je of je hen nog herkent want het is zo lang geleden! Maar je kent ze niet. Er is geen enkele herkenning, geen blik of gelaatsuitdrukking die een herinnering oproept. En toch zeggen ze allemaal dat ze je kennen, je ooit op die verjaardag nog uitgebreid gesproken hebben over ditjes en datjes maar hoe kun je al die ditjes en datjes onthouden als je de hoofdzaken al vergeet?
En dan is er een mevrouw die bijna elke keer in huis rondloopt die in je kastjes zit, ronddwaalt in je keuken en denkt zomaar koffie te zetten en het bruut voor je neerzet. Je zegt telkens dat ze moet oppassen want die kopjes zijn van je moeder geweest. En als je denkt aan je moeder moet je huilen want je mist je moeder zo. Je wordt paniekerig als je huisgenoot je zegt dat je moeder al jaren dood is. Dat kan toch niet?
’s Nachts lig je wakker in je bed waar je man naast je slaapt. Hem herken je nog wel. Gelukkig wel.
Wil je mijn blogstukjes in je mail ontvangen? Abonneer je dan hier.
Geef een reactie