Ze lag op een brancard, hoog, terwijl een ambulance medewerker haar voorzichtig vooruit duwde. Ze schreden zo de Pier binnen, een lange hal die op enorme palen stond waar je, zoals oppaskind zei: ‘eerst op het strand liep’ en later ‘op de zee.’
De oudere vrouw, ze had mijn moeder kunnen zijn, lag met haar grijze korte haren in een groot kussen. Ze zag er helemaal niet ziek uit. Haar ogen waren misschien ietwat vermoeid maar straalden. Haar wangen waren misschien een beetje ingevallen maar haar huid was gebruind. Ze maakte grapjes met de ambulance medewerker die naast haar liep. Ik zag een broze hand.
Wij liepen richting uitgang terwijl de brancard in tegengestelde richting voortgeduwd werd richting het einde waar een deur zou openen met een bewolkte lucht waar de meeuwen vlogen, de schepen op een verre afstand lagen en de zoute zeewind haar wangen zou strelen.
Ik hoorde in het voorbij gaan dat haar laatste wens de zee zien was. De dood loerde ergens op een afstand.
Ze wilde de zee zien. Nog een keer. Met het voortschrijden van de brancard in de lange hal richting een oneindige verte kwam er een wens voor haar uit waar ik van onder de indruk was. Het is soms zo simpel. De zee zien. De wind voelen. Buiten zijn. Vrij.
Wil je mijn blogstukjes in je mail ontvangen? Abonneer je dan hier.
Eén reactie op “De wens.”
Ja, zo simpel is het toch.