Hij kwam thuis, deed zijn jas uit, schoenen uit en ging zitten aan tafel. Na het drinken van sap, het eten van een stuk fruit en een koekje stond hij op en ik zag hem denken. Ik wachtte geduldig af.
‘Karin?’ hoorde ik toen.
Ik draaide me om in de keuken en keek hem aan.
‘Ja?’
Even was het stil. Zijn ogen waren ergens ver weg en toen weer dichtbij.
‘Iedereen gaat dood.’ zei hij.
Ik knikte.
‘Ja, dat klopt.’
Weer was het stil. Ik bereidde me voor op een serieus gesprek over de dood. Die gesprekken had ik al eens eerder gevoerd met jonge kinderen. Helemaal niet erg, ergens wel fijn want met kinderen praat je erover zoals je praat over school of de sportclub.
‘Karin?’
‘Ja?’
‘Maar jij gaat eerder dood dan ik want jij bent oud.’
Wil je mijn blogstukjes in je mail ontvangen? Abonneer je dan hier.