Mijn opa en oma hadden een grote voorraadkast in de woonkamer staan. Als mijn opa voor de goedkoopste koffie of eieren of aardappelen helemaal op de fiets van de ene kant van de stad naar de andere kant van het dorp was gefietst vulde hij die voorraadkast weer aan. Als de deur af en toe openstond zag ik van boven naar beneden op een rij blikken voedsel, pakken koffie en andere producten die lang goed bleven. Als kind vroeg ik me af waarom die kast vol stond en mijn opa elke week helemaal naar het dorp fietste om aan te vullen terwijl hij ook een week kon wachten.
Ik kan, als ik wil, mezelf voor die kast neerzetten, als klein kind. Ik kan, als ik wil, in de woonkamer langzaam om mijn as draaien en een heel helder beeld voor me zien hoe hun huis eruit zag. Hun inrichting. De donker houten dressoir kast, de kristalglazen erin. Als ik heel goed luister hoor ik dat de sleutel wordt omgedraaid en de voorraadkast geopend wordt. De deur piept een beetje. De lak van de beige verf is op sommige plekken wat dikker aangezet.
Na de oorlog moest er voldoende eten in huis zijn. De angst om geen eten te hebben was groot. En de roep dat zoiets nooit meer ging gebeuren, zo’n oorlog met honger, was voor mijn opa en oma geen garantie. Het eten wat gekookt werd en later op je bord gelegd moest ook opgegeten. Maar dat is weer een andere herinnering.
Wil je mijn blogstukjes in je mail ontvangen? Abonneer je dan hier.