Het lijkt me bevreemdend om te horen dat iets kwaadaardigs in je lichaam huist. Er is ook niets aardigs aan. Zeker als je ooit dacht, tien jaar geleden, dat de logé met grof geschut uit huis was gezet maar dat het zonder kloppen via de achterdeur weer in je is gaan wonen, voor onbepaalde tijd op een zolderkamertje en je ook niet echt op de hoogte houdt van de dagelijkse rompslomp, gedoetjes en komende gevaren.
Want het kwaadaardige heeft geen zin in een theekransje of een informeel gesprek. Het zit rustig op zijn plek en verhuist zonder al teveel toeters en bellen naar de volgende plek om daar, zonder geluid en gerommel, daar op z’n plek te blijven zitten met alle gevolgen van dien.
De man tegenover het andere bed in het ziekenhuis was vier weken geleden het thuiswerken beu want hij was elke avond doodmoe van het concentreren en kijken naar een scherm. Hij kocht een ander scherm maar dat hielp niet. Misschien had hij last van zijn ogen? Bij de opticien werd duidelijk dat hij de zijkanten niet meer zag. Een uitgewist beeld. Via de neurologie werd hij opgenomen en na een paar dagen geopereerd aan een ‘enorme knots’ in zijn hoofd, achter zijn oor. Hij zat aan de tafel toen ik de kamer opliep om bij mijn moeder op visite te gaan.
Mijn moeder had het verband van haar hoofd en ze liet me de enorme wond zien. Hij liep in een boog van boven naar beneden. Helaas was ook met de tweede operatie niet alles dat kwaadaardig was weggehaald. Het was een soort sluiproute. Ze hadden de snee, een luikje in het schedel, dicht geniet. Krammetjes. Maar het zag eruit als echte nietjes, die je gebruikt voor om papier aan elkaar te binden, niet om in een hoofd te jassen.
‘Kun je al wat beter zien?’
Ze kneep haar ene oog dicht, toen de ander. Ze keek naar het raam, was onzeker.
‘Is er veel groen?’
‘Ja, van de bomen.’
Ja, ze zag wel wat. De contouren van de man aan tafel ook. Hij zwaaide. Op de kamer werd er gelachen. Gelukkig maar. Toen de zon scheen door het raam ging de automatische luxaflex ineens naar beneden.
‘Je mag hier niet eens van de zon genieten!’ mopperde de man, met een grijns.
‘Wacht maar, zei m’n moeder, ‘ze gaan zo open.’
En warempel, ze floepten open.
De echtgenote van de man kwam binnen met een bos bloemen. Heel even hoorde ik achter me dat hij ineens moest snikken. Het was hier, op de kamer, een achtbaan van wachten, goed nieuws, slecht nieuws, weer afwachten en proberen te verwerken. Mijn moeder wist niet meer wanneer ze de CT scan kreeg. Had ze die nou al gehad of moest het nog? Morgen misschien? Ik vroeg het maar aan de verpleegkundige. Maandag om 9.00.
‘Lekker vroeg.’ zei m’n moeder. Je moest in deze tijd alles wat enigszins positief was ook maar zo bekijken.
Ze sloot even haar ogen.
‘Ben je moe?’ vroeg ik. Ze knikte.
‘Zal ik maar gaan?’ Ze knikte.
Toen ik even later op het station stond appte mijn moeder of ze morgen de scan kreeg of maandag. Maandag. Want het kwaadaardige logeert misschien ook nog eens met een heel gezin in haar lichaam.
Wil je mijn blog steunen met een bijdrage? Doneren mag hier.
Wil je mijn blogstukjes in je mail ontvangen? Abonneer je dan hier.
Eén reactie op “Kwaadaardig.”
Veel sterkte met de conditie van je moeder. Je beschrijft het zoals alleen jij dat kan. Altijd weer een rauw kantje, net wel aanraken en net niet. De onzekerheid op alle gebied straalt er vanaf. Houd je goed en je moeder ook. XL