Als de tuindeur openstaat hoor je de meeuwen. Als ik de meeuwen hoor lijkt het alsof ik nog dichter bij de zee woon. De zee is vijftien minuten fietsen van mij vandaan. En waar de zee is, is er soms rumoer, soms chaos, soms stilte, net als in mijn gedachten. Want de eerste vakantieweek is begonnen met rumoer en chaos. Spoedhulp, ziekenhuis, geregel. Niet voor mijzelf, ik kan nog prima voor mezelf zorgen. Het recht op zelfbeschikking is een mooie uitvinding en met mijn zelfstandige denkvermogen vind ik het volkomen terecht. Tot op het moment dat iemand denkt dat hij alles aankan maar familie ziet dat het niet gaat. Het recht op zelfstandigheid. Is die er ook als iemand zichzelf niet meer kan verzorgen? Als de arts dan zegt: ‘Uw vader, moeder moet het zelf willen.’ is het einde zoek. Dan sta je als kinderen alleen, aan de kant, in de chaos.
En wat doe je als kind van? Lekker laten? ‘Ze willen dit toch zelf?’ Handen eraf, rug toekeren en geen bemoeienis meer. Ondertussen kan degene die kleding nodig heeft, boodschappen en andere broodnodige spullen niets uitrichten. Op wie komt de zelfstandigheid dan terecht? Is dat zelfstandigheid?
De afgelopen week ging ik van rust naar onrust en van gepieker naar moeheid. Telefoontjes plegen, mensen vragen stellen. Wat kan er wel? Waar houdt het op? Ik vraag me af hoe andere kinderen dit doen van ouders die vinden dat ze alles nog heel goed kunnen maar laten zien dat het al lang niet meer gaat.
‘Ik zit ’s avonds in de tuin en voel de wind op mijn gezicht en dan heb ik kans om kalm te worden. De knop moet om. Ik haal wat sprietjes weg, maai het gras.’
Ja, dat herken ik. Onkruid wieden. En luisteren in de ochtend naar de meeuwen die boven het huis vliegen.