Hij zit in de woonkamer en leest de krant. Het papier kraakt als Hij een bladzijde omslaat. Als ik blaf, kijkt Hij op en kijkt dan weer in zijn krant. Hij mompelt, soms vloekt Hij.
Vanaf de vensterbank kijk ik naar de straat waar de krantenjongen zijn fiets tegen de paal laat vallen waardoor hij moet teruglopen omdat de fietstassen veel te zwaar zijn en de fiets steeds verder naar beneden glijdt. Het maakt me onrustig. Ik hoor het achteruitschuiven van de stoel. Als ik mijn poten van de vensterbank haal en meewandel naar de gang is Hij geïrriteerd. Ik wil alleen maar weten wat Hij doet. Waar Hij heengaat.
Door het raam van de voordeur zie ik een silhouet van de krantenjongen het pad op komen. Instinctief duw ik mijn borst vooruit en blaf. De krant wordt door de gleuf gepropt en valt altijd harder dan gedacht op de deurmat. Als ik papier wil scheuren word ik in mijn nekvel gepakt. Er zitten scheuren in het nieuws.
Als de brokken en het water zijn ververst wordt er een jas van de kapstok gepakt en de achterdeur dichtgedaan. Hij haalt zijn fiets uit de schuur en ik hoor het klapperen van de houten schuurdeur. Daarna is het stil, alleen het tikken van de wandklok is hoorbaar. Vaak wacht ik nog even bij de achterdeur omdat ik denk dat Hij terugkomt. Hij komt ook altijd terug maar ik weet nog steeds niet hoe lang het duurt. Ik dacht ook dat Zij terugkwam maar Zij kwam niet meer.
Ik wandel terug naar de woonkamer en leg mezelf in een opgevouwen deken op de vloer. Voordat ik ga slapen kijk ik een tijdje naar het dressoir in de kamer waar een foto staat in een glimmend zilveren lijstje.
Ik weet niet precies vanaf wanneer Zij er niet meer is maar ik zie wel dat Hij stiller is geworden. Hij staat ’s morgens later op waardoor ik al bij de achterdeur zit te wachten om eruit te gaan. Nu lijkt er al tijd gepasseerd hoewel ik nog steeds elke ochtend wacht bij de slaapkamer waar Zij was toen ik haar voor het laatst zag. Wachten doe ik nu niet meer echt, alleen als ik plotseling besef dat ik alleen in het huis ben en niemand zingend door de gang loopt. Ik houd mijn pas halverwege in, denk iets te horen, spits mijn oren maar ik heb het mis.
Je zou denken dat een dag kortstondig is en snel voorbij gaat maar veel in de dag duurt voort. Ondanks de vele jaren dat ik hier ben weet ik nog steeds niet veel omdat ik de taal niet versta. Ik hoor toonhoogtes en schakeringen, ik bemerk de verschillende volumen. Ik herken wanneer iemand me iets vraagt, dan houd ik mijn kop schuin. Zij praatte gedurende de dag vaak met me als een rustig kabbelend beekje.
Mensen zijn vreemde dieren. Ze praten veel in hoge en lage tonen en gebaren driftig maar ze zeggen weinig. Pas in de avond als Hij op de bank zit hoor ik de verhalen. Zijn harde hand gaat in een vast ritme over mijn rug en hij maalt, kauwt en mijmert. Het verwart me dat ik op de bank mag, leunend met mijn kin op zijn dij, want overdag is het strikt verboden.
Ik verplaats me van het deken op de vloer naar de kooi. Even draaien en nog eens draaien, en ik lig met mijn rug naar de deur, met mijn kop richting het dressoir. Ik geeuw en voel de zwaarte van mijn oogleden. Behalve de voortduwende uren is er niets. Tijd is een hondenleven.
Als ik droom ren ik. Over velden achter het huis. Zigzaggend over hoge grassprieten. Ik stop, kijk omhoog en ruik eenden. Als ik eenden ruik, is alles vergeten. De eenden zwemmen zonder zorgen in het water en beginnen wild met hun veren te slaan op het moment dat ik de vijver in ren. Ze zijn meestal sneller dan ik. Als ik weer uit het water ga en hijgend op de kant sta, is Hij vlakbij me en moppert zoals hij altijd doet. De lijn gaat weer om, het is tijd om huiswaarts te gaan. De zon schittert op mijn natte vacht. Ik voel de stralen, warm en fijn. Snel zal mijn vacht niet opdrogen, thuis moet er een handdoek overheen en wrijft Hij me droog. Hij moppert telkens alsof ik onverwachte acties onderneem. Voor mij is het niet onverwacht, ik jaag op eenden.
Als ik wakker word is Hij weer thuis. In de gang hoor ik het schuiven van zijn schoenen en het ritselen van zijn spijkerbroek. Zijn sloffen gaan aan en hij opent de deur naar de woonkamer. Hij zal me niet begroeten. Dat doet hij nooit. Als ik geeuw en me uitrek, sjok ik naar hem toe. Ik zal hem wel altijd begroeten. Zo ben ik.
Wil je mijn blog steunen met een kop koffie donatie? Ik doneer een kop koffie.