Route 75. Het is een nieuw gedeelte in het ziekenhuis met andere kleurpartijen en modernere meubels. Ik ga zitten op een hoge fauteuil. Een nep pannenkoekenplant staat op een rond salontafeltje. Aan de overkant staat een lichtgrijs bankstel. Nepleer. Ik kijk naar die bank en zie mijn moeder zitten. Andere keren zaten we naast elkaar op die zelfde bank te wachten op de arts die haar zou roepen. Dan liepen we gelaten door de gang achter de arts aan naar een kleinere kamer met bureau en scherm.
‘Zal ik eerst vertellen hoe het voor mij is gegaan?’ Voordat ik kan reageren steekt ze van wal. ‘Ze is door onze vingers geglipt.’
Ik wist het. Natuurlijk wist ik het. Zo had het maanden geleden ook gevoeld. Maar dat de arts het hardop zegt is toch een klap in mijn gezicht. Als iets, zand, door je vingers glipt is het te zacht, te snel, te ongrijpbaar. Het gaat terwijl je probeert vast te pakken. Dat was er gebeurd. ‘Telkens als we dachten, nu hebben we die infectie onder controle, kwam er weer een nieuwe.’
We denken allemaal dat we alles kunnen maken. Wat gebroken is maken we gewoon. Lijmen we vast en we duwen net zo lang tot het echt niet meer los schiet. We verwachten dat alles gemaakt wordt. Mijn moeder glipte door hun vingers. Door de vingers van geleerde artsen die niet goed wisten waar het probleem nu zat. Allemaal lekken die werden gestopt terwijl er op een andere plek in het lichaam nieuwe problemen ontstonden. Het lichaam raakte uitgeput.
Ik loop even later door een stille gang. Ik veeg wat tranen van mijn gezicht. De laatste keer dat ik hier door deze gang ga, de hoek om.
Ontdek meer van Karin Ramaker.
Abonneer je om de nieuwste berichten naar je e-mail te laten verzenden.