Het was Carnavalsavond en wij mochten meerijden met de vader van Sylvia naar zijn werk naast de Unox fabriek waar in een soort loods Carnaval werd gevierd. En dat het in de avond was, was helemaal te gek. We hosten en dansten totdat de vader van Sylvia ons weer naar huis moest brengen met de auto. Hij reed rokend onze woonwijk in en ging nogal hard over een drempel. Ook reed hij niet helemaal recht en reed voorbij mijn huis om eerst Sandra af te zetten terwijl ik dichterbij woonde. Buiten stond de moeder van Sandra te wachten, sigaret in haar mondhoek en handen op haar heupen. ‘Dat is de laatste keer dat jij de kinderen wegbrengt.’ foeterde ze. We begrepen niet waarom ze kwaad was.
De moeder van Sandra had platte borsten. Dat vond ze welletjes en onderging als een van de eersten een operatie om grotere borsten te krijgen. Ik lunchte elke middag bij Sandra omdat ik verder weg woonde in de zesde klas en zag haar op een middag kreunend voorover geleund aan tafel zitten omdat de ingreep vreselijk pijn deed. Ze zag er grauw en ziek uit. Of ze spijt had van de ingreep? Heel even wel ja.
In mijn boek Draagtijd komt een passage voor over een ongeluk. In die tijd mochten we al snel alleen (in een groepje) van huis naar school lopen. We waren nog jong. Ik zag het zo gebeuren. In een onbewaakt ogenblik.
Een auto was tot stilstand gekomen in een berm waardoor hompen gras uit de grond gerukt werden en op het donkere asfalt terechtkwamen. We zagen het meisje door de lucht zweven. Ze leek op een tennisbal die je met een racket ver weg kon slaan. Haar fiets klapte op de motorkap van de auto en viel naar beneden. Een lichaam verfrommelt zich tot een vreemde bal als het een klap maakt. Meters verder plofte ze neer. Ze bleef liggen als een weggegooide lappenpop. Haar armen lagen schuin boven haar gezicht. Een been lag in een vreemde houding. Uit haar hoofd stroomde bloed, donkerder dan het rood van haar jas. En de wereld was stil. Tot die ene schreeuw. Een oerschreeuw. Nog steeds weet ik niet wie er schreeuwde. Misschien een vriendin of een passant. Er ontstond chaos. Het leek op een lamp die plots aanging en veel te fel was waardoor ineens iedereen wakker werd en in actie kwam. Er kwamen mensen uit auto’s gerend. Deuren werden dichtgeknald. Iemand riep. We stonden bij het stoplicht maar konden ons niet verroeren. 'Is ze dood?’ had Mirjam met trillende onderlip gevraagd. We wisten het niet maar we dachten het wel.