228 woorden, 1 minuut leestijd.
Het is een vreemd gevoel te weten dat er een huis staat in een Brabantse stad waar mensen woonden en nu niet meer. Waar de mussen nog steeds rondvliegen, kwetteren en hun ding doen, maar waar de gordijnen half gesloten zijn en niet meer open gaan, tenzij wij er zijn om ze te openen. En wij, de kinderen, de enigen zijn die de deur nog zullen openen en achter ons dicht zullen doen, waar nog eens een kop koffie gezet moet worden als wij de kamers van top tot teen opruimen en de dozen verzamelen in het gangpad. De koelkast moet leeg, de mayonaise weggegooid.
De schone was op het rekje zal blijven hangen totdat wij de was van het rek halen en opvouwen in een vuilniszak. De foto’s, de kunstwerkjes gemaakt door familie, want men schilderde graag, worden apart gezet en de rest blijft staan.
De energie is verdwenen; het gepraat, het gemompel, de zuchten en het geschuifel van zwakke voeten op een versleten tapijt. Ze waren net zo versleten, hun lijven ziek. Niemand kon hen helpen.
Wij dolen rond in een leeg huis waar alles hetzelfde is en onaangeraakt blijft, totdat wij besluiten dat het huis geruimd gaat worden en alles leger, leger en leger wordt.
Er gaat een stukje van mij verloren in dat ouderlijk huis. Het gaat in dozen, vuilniszakken en onder een arm.
Geef een reactie