Mijn moeder was een luisteraar. Een fluisteraar. Ze was vaak een stille getuige van het verhaal van een ander. Ze kon goed kijken en in zich opnemen zonder iets te zeggen. Ze reageerde wel, als haar iets gevraagd werd, maar meestal gaf ze het podium aan een ander. En luisteren was vaak al vermoeiend genoeg, zeker als het verhaal van de ander de boventoon voerde en alle aandacht uitging naar zaken die voor de ander allemaal even belangrijk waren. Mijn moeder kon goed samenvatten. Dáár ging het dus om. Weinig woorden, weinig tekst. Ze ging achterin haar stoel of bank zitten als ze ontdekte dat iemand teveel aandacht wilde. Dan liet ze de ander. Haar tijd kwam nog wel.
In die bescheidenheid ging veel verloren. Ik hoorde niet wat ze echt dacht van iets of iemand. Ze was geen prater, geen hater. Ze knikte een beetje, kneep haar ogen wat toe en liet het zo. Ze ging er geen woorden aan vuil maken, wilde geen vuil maken. De zaken zouden zich vanzelf ontrafelen, ontdoen van hun jas. Daar weet ik alles van want ik denk vaak hetzelfde.
Bescheidenheid verdwijnt met de tijd. Het zijn de schreeuwers die het hardste roepen en de aandacht krijgen. Hun mening, hun verhaal, hun overtuiging wordt de stilte in geschald. Daar wordt naar geluisterd, zij kennen geen gefluister. Het is altijd het verhaal van hen.