Ik heb een foto van een jongetje met grote ogen in een grote bril. Zijn knieën zijn knokkels die bijna door zijn suède joggingbroek gaan. Het zijn de contouren van zijn benen die ik zie, zo fragiel. Hij staat naast mijn neefje op een blauwe mat in een gymzaal en houdt zijn beide handen om een balk. Neefje heeft steun nodig van de juf, de mat is niet stabiel en neefjes benen zijn niet stabiel. Deze kinderen zijn me zo lief. Ze maken in deze wereld alles anders, helderder en juister.
En die foto bekijk ik op een middag, terwijl de zon schijnt, en voel me treurig want dit jongetje dat naast mijn neefje staat leeft niet meer. Zijn helm om zijn hoofd, om tegen een eventuele val te beschermen, hoeft niet meer op. Zijn grote bril mag af. Zijn knokige benen hoeven niet meer. Niets hoeft meer. En ik vraag me af of het oké is. Ik vraag me af wat goed is. Ik vraag me af. …