Gisterenmiddag pakte ik mijn boek en zat neer op het bankje in de achtertuin. Ik was net begonnen in het boek van Peter Middendorp, Neven. Toen ik even staarde in de verte, naar de mini tuin waar de magnoliaboom staat en waar de druivenstruik in bloei is, dacht ik aan vorig jaar, toen de medische karavaan aan zijn reis begon; mijn moeder in het ziekenhuis lag en ze elke dag belde. Mijn telefoon kon niet even ergens liggen, ik nam hem overal mee naartoe. Stel dat. Toen ik vorig jaar, rond deze tijd, in het bankje zat naast mijn vriend, appte hij naar mijn moeder en stuurde een foto van onze tuin. Het was vroeg in de avond, net na het eten. We dronken koffie. Ze appte terug. ‘Is dat jullie tuin? Het is zo groen!’ Ja, het was heel groen. Ja, het was onze tuin. De tuin waar ze ook had gelopen als ze op visite kwam. Maar ze wist het niet meer. Er vielen steeds stukjes weg, herinneringen. Ze waren als kleine bellen die uiteenspatten in de lucht. Je zag het, even, erna was het weg.
Ik mijmerde, terwijl ik in het bankje zat, dat het vorig jaar ongeveer begonnen was. We gaven destijds nog niet op, hielpen waar we konden en gingen mee naar ziekenhuisafspraken. Maar rond deze tijd begon het. Een jaar is net als een paar maanden geleden. De tijd die is verstreken is een week, een maand, geen 365 dagen. Het is meer een aaneenschakeling van momenten, niet achter elkaar per se. Ik voelde even de paniek, het schakelen, de afstand die ik vaak voelde waar ik niets kon uitrichten, enkel kon luisteren.
Alle tijd heeft zijn ijkpunten. Vele momenten vergeten we, andere momenten staan in mijn geheugen gegrift.