Ik lag op bed en keek naar de geopende slaapkamerdeur waar het licht scheen op de trap naar de zolder. Net ervoor had ik, zittend op de w.c met een emmer op schoot, zwetend en ziek, gewenst dat ik gewoon aan het werk was. Gewoon. Gewoon aan het werk. Als je maag omdraait en je buik ook is er enkel dat moment. Badkamertegels die dansen en een maag die ervoor zorgt dat je alleen maar bezig bent met wat eruit moet.
Ik dacht aan mijn moeder, die in bed was met een bloemetjes nachthemd aan en zittend moest overgeven. Ik hield de bak vast, zag haar spugen en wreef over haar rug. Haar grijze haren stonden achter in haar nek overeind. Het was al dagen niet gekamd. Niets voelde vies of naar. Alsof ik een kind van mezelf troostte en hielp. Later moest ik daarvan bijkomen, het besef dat ik haar geholpen had en daar niet over nadacht.
Ik lag op bed en keek naar de geopende slaapkamerdeur met het licht dat naar binnen viel en zou willen dat ze op die trap naar beneden liep om mij te troosten. Maar dat kon niet.