Ik fietste vanmorgen in de vroegste vroegte door een gebied zonder auto’s. Af en toe eentje, en een fietser op weg naar vermoedelijk werk. De ochtend was fris, de joggers liepen hun eerste rondjes door het park. Verder hoorde ik meeuwen. Veel meeuwen. Ik was op weg naar mijn toekomstige nieuwe werkplek.
Het voelt voor mij, in die vroegte, altijd groots. Vroeger in mijn kleine stad was de ochtend meestal net zo rustig als de rest van de dag. Er waren geen hoogtes en dieptes. Men had geen spitstijden. Alles kabbelde rustig door. Het was wennen toen ik in de grote stad kwam wonen, daar kwam het verkeer ’s ochtends vroeg ineens op gang. Was het centrum in slaap totdat de rolluiken open gingen en de fietsers in drommen door de straten zwierden. Dan was de ochtend officieel begonnen; de dag was gestart.
Het voelt een beetje als een stedentrip, alleen ben ik hier permanent. Hoewel ik het ritme eigen ben, dacht ik laatst, toen ik in Gilze was, dat het langzame, het slome, ook wel z’n charme heeft. De fietsers trapten langzaam op hun trappers vooruit. Geen haast, geen scheldwoorden, geen halsbrekende toeren om op paden te blijven en over te steken. Ik was de chaos zo gewend totdat ik besefte dat de andere kant ook prettig is.
Ik leer in mijn grote stad nieuwe straten kennen en nieuwe koffieplekjes. Een nieuwe speeltuin, nieuwe school, nieuwe kinderen. Een nieuw huis. Een nieuw hoofdstuk. Afscheid nemen is altijd vervelend, maar het opent ook nieuwe deuren.