Ik betrap me er weleens op dat ik tegen mijn overleden moeder praat, hardop of in mijn hoofd, alsof ze nog ergens is. Het gesprek gaat heel achteloos, zo van: ‘Nou, mam, wat dacht jij ervan?’ Of: ‘Dit had je wel/niet leuk gevonden zeker.’ Het is gemompel in de ruimte. Waarom zou ik dat doen? Ik weet het niet. Zo vertelde ik laatst dat Ellen Bakker een bolleke voor haar (en mij) aan het maken was. Het was nogal wat werk, ze hield me ervan op de hoogte en ik zag de kleivorm, het baksel en later de afronding. Toen de deksel werd gekleid had het eerst een bolletje bovenop. Ik twijfelde, maar ik vertrouwde Ellen erop dat het goed was. Toch was mijn eerste indruk dat het geen bolleke meer was maar een tiet en daar zou mijn moeder haar neus een beetje van moeten ophalen, ik zag het zo voor me. Niet alleen zou ze haar neus ervan moeten ophalen, ze zou er ook een beetje om moeten lachen. Een dag later vertelde Ellen dat mijn moeder het inderdaad geen goed idee vond. De deksel was kapot gevallen.
Nu is mama’s bolleke helemaal zwart van binnen zoals zwart hoort te zijn en aan de buitenkant straalt het groen en zelfs onderaan het potje zit een koperen gloed. Dat bleek lastig te fabriceren, zei Ellen nog. Op de verjaardag van haar kleinzoon werd het in een mooie doos met de letters ‘breekbaar’ erop thuisgebracht. Een prachtig potje. Een kleine urn. Een bolleke.
Geef een reactie