Het is alweer twee augustus. Terwijl mensen om me heen terugkeren van hun vakantie bereid ik me voor op mijn werkzaamheden en bevind ik me in een nieuwe fase. De vakantieperiode is erg snel gegaan. Voor je het weet kijk je weer naar de herfstbladeren die van de bomen vallen. Voor nu kijk ik vooral naar enorme druiventrossen die aan de takken hangen, steeds zwaarder en zwaarder worden.
Ik las twee boeken uit. Gesloten huis van Nicolaas Matsier en Je ziet mij nooit meer terug, van Sonja Barend. ’t Hooge Nest van Roxane van Iperen is bijna uit. Drie verhalen over verstopt zijn in je eigen huis, of dit nou een fysiek huis is of niet.
Voor mijn genealogisch onderzoek reisde ik vorige week naar Breda en was vastbesloten gerichte vragen te stellen aan mijn tante, de zus van mijn moeder. Het veroorzaakte naast herinneringen die leken te zijn verdwenen ook voor een ruim vier uur durend gesprek over mijn voorouders van moederskant. Ik schreef kernwoorden op in een notitieboek. Daarna slenterde ik door oude kronkelstraten en zat met een wijntje op een terras. Op de een of andere manier voel ik me daar een beetje thuis. Wat is er zo fijn aan? Vroeg ik aan mezelf.
Gisterenochtend schreef ik meer dan duizend woorden. Vandaag ontvang ik mail dat de scanverzoeken van het regionaal archiefbureau Tilburg gereed zijn. Of ik meer bewijsmateriaal vind is een tweede, maar stukje bij beetje komt alles samen.