Ik kijk naar de halve maan met een ster schuin erboven. ‘Hij is kapot.’ mompelt mijn gastkind en loopt weer de kamer in. Gisteren waren we bij elkaar na een hectische tijd. Familie. Toen we een drankje hadden gedronken in een buurtcafé, spraken over vriendschappen, familie en hectische tijden en we weer even thuis waren, flikkerde het lampje buiten weer. Dat deed het ook vorig jaar op mijn verjaardag, de eerste zonder mijn moeder. Toen waren we ook bij elkaar. Familie.
Het was ooit iets afstandelijks, iets dat ik niet goed kon plaatsen. Iedereen leek wel met elkaar gebrouilleerd. Tantes, ooms, opa’s en oma’s. Als iets niet met de juiste woorden wordt aangekaart blijft het hangen. Als een schim, een mist. Als iets dat half af is, zoals de maan. Maar goed, de lamp buiten flikkerde. ‘Hij doet het weer!’ riep ik verbaasd uit. We keken allemaal naar de lamp die erna stopte met knipperen. Alsof het wilde zeggen, ik heb jullie aandacht, nu is het weer genoeg geweest.
Mijn moeder vond het altijd gezellig om bij elkaar te zijn. Ze wilde er altijd bij zijn, ook al was ze niet fit, later eigenlijk best ziek. De laatste keer kwam ze bibberend door de achterdeur en vond ik haar zo ontzettend broos dat ik me afvroeg of het wel verstandig was haar bij ons te hebben.
Het is het einde van het jaar. Nog een paar dagen en we slaan de bladzijde weer om. Mijn familie voelt soms een beetje half, zoals de maanstand, met een ster schuin erboven. De familie die er vroeger niet was is er soms weer. Het flikkert als een lampje, probeert heel te worden als een volle maan. Mijn moeder flikkert ondertussen soms, krijgt de aandacht en vindt het dan weer welletjes. Familie. Het was gisteren fijn bij elkaar te zijn. Daar was iedereen het over eens.