‘Soms weet ik het niet meer zo goed. Dan werkt mijn hoofd niet.’ Mijn tante zat begin november afgelopen jaar schuin tegenover mij in de bank naast haar man en haalde haar schouders op. Ik zag haar spitse gezicht en grijs-witte haar en heel even aaide ze over de vacht van haar hond die naast haar zat aan de riem. Ook al kende ik haar niet; ik zag haar voor mijn gevoel voor het eerst hoewel ik er vroeger als kind in huis speelde en zij mij gekend moest hebben, er was een gezamenlijke binding. Het treurige alleen was dat beiden niets meer herinnerden aan vroeger. Ik niet omdat ik te klein was en zij omdat ze gaten in haar hoofd kreeg. De gaten werden opgevuld door de verhalen van haar man. ‘Weet je nog?’ vroeg hij dan. Ze keek verward en schakelde over op een ander onderwerp. ‘Wie wil er nog koffie?’ Ze rommelde dan langer dan nodig was in de keuken.
En hoewel ik haar niet meer ken zie ik haar en zie ik flarden van mijn moeder. En heel af en toe zie ik dezelfde oogopslag en manier van zitten. En die kleine flarden zorgen ervoor dat er herkenning is en zij en ik verbinden. Er werd in november gepoogd de gaten in de verhalen te dichten. Dat kon toen nog.
Toen ik afgelopen week hoorde dat haar hoofd echt niet goed meer werkte en ze soms radeloos was en boos, haar koffer pakte om te vertrekken en haar man de deuren op slot moest doen om haar niet te laten gaan, dacht ik: daar gaat ze. Het verdwijnt. De verhalen verdwijnen. Ze verdwijnt.
Ontdek meer van Karin Ramaker.
Abonneer je om de nieuwste berichten naar je e-mail te laten verzenden.