Mijn kamer is weer mijn werkplek geworden. Het heeft zijn ballast, al is het niet exact het goede woord, afgeworpen. De kamer heeft zichzelf teruggevonden, opnieuw gevormd. Vorig jaar was mijn moeder daar op allerlei manieren. Lachend op een foto, haar beeldjes ernaast. Een altaar. Ze was er ook echt, in de vorm van een urn. Ze was, als ik in de kamer zat, voelbaar aanwezig. Als ik ergens mee worstelde keek ik naar de foto waar ze lachend op staat met een duim in de lucht en voelde me weer beter. Ik had het nodig, dat ze er was. In die kamer. Maar langzaam wordt het grijzer, mistiger. Niet dat ze verdwijnt maar ze reist soms naar andere plekken. Er is geen vorm meer, geen lading. Ze heeft afstand tot mij gecreëerd (of ik tot haar?) door tijd en rouwen heen. Ze mag vliegen, reizen en verder weg gaan. Niet erg, ik denk alleen maar goed.