Sinds de coronacrisis was ik niet meer in café de Paraplu geweest. Een oud café, waar de stoelen versleten zijn, de lampenkappen scheef hangen en waar je moet oppassen dat de dartpijlen niet om je oren vliegen. Dat laatste is overdreven. De menukaart is in ieder geval wel de moeite waard en dus was het altijd traditie om daar op Koningsnach te eten voordat het feestgedruis zou losbarsten. We aten er vaak samen, vriend en ik, maar ook met vrienden. Ik kan, trouwens, nog steeds niet wennen aan de nieuwe naam Life I Live festival. Voor mij is en blijft het Koningsnach.
Ik word te oud voor die shit, dacht ik gisterenavond. De bandjes waren voor mij bijna allemaal onbekend. Jeugd wurmde zich, kijkend op hun mobieltje, langs de mensen heen, met als gevolg discussies over wel of niet voordringen. ‘Mevrouw, doe eens niet zo a relaxt!’ riep een jongedame met maatbeker bier die zich door een massa probeerde te duwen, wat niet lukte. Het stond gewoon mutje vol bij dat ene bandje. Dat ene bandje was net begonnen maar de muziek kon mij niet bekoren. ‘Laten we gaan.’ riep ik. Bij het Proeflokaal probeerden we nog een borreltje te scoren maar ook dat mislukte. De kroeg was binnen, en buiten bij de voordeur, vol.
Aan het begin van de avond liepen we naar de VIP locatie om een bandje op te vragen. We werden geregistreerd en konden een gratis drankje nemen. De band Elephant speelde. Ze stonden vorig jaar nog op ons buurtfestival Nimby. We hadden goed zicht, het bandje speelde goed en het geluid was niet te hard. Toen we na twaalven in ons bed lagen zei vriend: ‘Op die plek stonden we eigenlijk het beste.’