Als ik net weer terug ben van een wandeling en een boodschap halen bij de supermarkt in het dorp, begint het te regenen. Ik open mijn laptop om verder te gaan met schrijven. Ik nader een passage waar onweer een belangrijke rol speelt. Het begint harder te regenen, het wordt donker en het onweert. Ik had niet verwacht, geen rekening mee gehouden, dat ik alle correcties en aanpassingen, stuk voor stuk zou afvinken. Ik heb zo goed als alles aangepast en herschreven en geschreven.
Onderweg die ochtend op het zandpad aan de rand van het dorp kom ik een oudere man tegen die een rollator voortduwt en een hondje meetrekt aan een riem. Ik zeg gedag en loop langs de paarden die veulens met zich meenemen. ‘Prachtig hè.’ Zegt hij. Hij vertelt dat hij vroeger, toen hij wat jonger was, ook paardreed. ‘Dat is geweldig hoor.’ Ik maak een foto.
In mijn schrijvershuisje begint een vreemd gevoel zich van mij meester te maken. Ik nader een einde en dat is altijd vervelend. Het is eigenlijk dubbel want tegelijkertijd is het een opluchting. Ook fluisteren stemmen in mijn hoofd. Als het nou niet lukt? Ik heb zo hard gewerkt. Het verhaal moet verkoopbaar zijn, wat als men er niet aan wil? Het is morgen ook de laatste dag in het schrijvershuisje. In die bubbel, zonder tijd, zou ik altijd wel willen zijn.
Voor ik het weet is het al laat in de middag. Ik sluit mijn laptop en neem een witte wijn.