Op het station liggen de blikken cola niet in de prullenbak maar ernaast. Ik rol mijn koffer perron 2 op en wacht. De temperatuur is aangenaam. Ik doe mijn jas uit want het is toch warmer dan aangenaam. Terwijl ik wacht op de sprinter, zie ik de bussen af en aan rijden. Ik zie wandelaars. Ik zie een kind dat uit een speelrek valt, ongelukkig terecht komt en heel hard begint te huilen. Haar vader, denk ik, loopt op haar af, niet zo snel, en helpt haar overeind. Als een kind valt moet je het zelf laten opstaan. Dat leerde ik tijdens mijn opleiding en tijdens de vele herhaalcursussen kinder-ehbo. Ik ben weer uit mijn schrijfbubbel, merk ik.
Het is vreemd en gek hoe snel alles weer normaal wordt. Even was ik elders, in een andere omgeving, waar de rust zo aangenaam was. Zo aangenaam dat ik alle geluiden van de stad weer moet laten bezinken. Auto’s, trams, treinen. Geklets van mensen. Mijn moeder zei dat ook weleens. Ik grinnik.
Als ik uitstap in Den Haag regent het. Warme regen. De temperatuur is hier hoger en het is benauwd. Ik rol mijn koffer de straat in en zoek mijn huissleutels. Als ik de deur open komt me een verflucht tegemoet. Bovenaan de trap, die in de grondverf is gezet, staat vriend. Fijn om weer thuis te zijn.
Wil je mijn blog steunen met een bijdrage? Doneren mag hier.
Ontdek meer van Karin Ramaker.
Abonneer je om de nieuwste berichten naar je e-mail te laten verzenden.