Er zijn momenten dat je een parallel kunt trekken tussen volwassenen en kinderen. Ik bedoel in hun gedrag. Gisteren tijdens het live debat in de Tweede Kamer, dat ging over de Groningen gasboringen, de scheuren in de woningen en de hopeloze compensatie beloften (net als bij het Toeslagenschandaal) hoorde ik Premier Rutte zeggen: ‘Ik wil blijven om de problemen op te lossen.’ Mijn pedagogische antenne ging abrupt aan. Ik wil? Ik wil? Ik wil zoveel! Denk eens na, Premier Rutte, je had die problemen al jaren eerder kunnen oplossen. Dat deed je niet en nu is het voor jou te laat. Mensen willen dat je gaat! Ik zag in mijn fantasie een dreinende drie jarige Mark stampvoetend achter zijn kansel staan en driftig schreeuwen: ‘Maar ik wil blijven!’
Voordat je de derde leeftijd aantikt is de peuter zijn eigen wil aan het ontdekken en hoort van verzorgers nee en zegt het zelf heel vaak. De ik-ben-twee-en-ik-zeg-nee fase breekt aan. Hij zet zich af tegen de ouders, wil zijn eigen identiteit ontwikkelen. Dwarsheid, plots verlegen zijn of angstig worden kan erbij horen. Dat kan zich uiten in boos worden, zelfs driftig zijn of krijgt hij huilbuien. Als de ontwikkeling een beetje normaal verloopt loopt deze peuterpuberteit tot ongeveer zijn vierde jaar.
Maar ik denk dat Premier Rutte ergens is blijven steken.