Ik liep net de ruimte uit met moderne kunst. Moderner kon het niet, ik zag alleen maar witte vlakken in een lijst. Dat was het. Ik fantaseerde dat een klein kind, dat er met zijn ouders was en vrij rondliep, een potlood had meegenomen en een streep in dat witte vlak zette. ‘Kijk, mama, rood!’ Misschien was het kind wel trots op zijn werk. Het zou het kunstwerk in ieder geval interessanter maken. Maar dat was mijn mening. Ik was net weer terug in de hal toen ik tegen de witte muur, vlakbij de toiletten, een man en een vrouw zag staan. Ze vielen me op omdat ze beiden flinterdun waren en lichtjes voorover gebogen stonden. Ze stonden, bijna als zwanen, met hun hoofden tegen elkaar. Dat viel me als eerste op.
Daarna zag ik het witte gebreide vestje dat de dame droeg en de witte flinterdunne panty. Ze droeg er platte muiltjes onder. Begrijp me niet verkeerd, maar het waren hele oude mensen. Haar benen schenen door de panty heen. Alsof de panty een tweede huid was. Ik zag haar blauwe aderen. Haar benen kleurden wit door de panty die ze droeg maar het kreeg een soort rood en blauwe gloed. Ze wilde gaan zitten, hoorde ik haar zeggen. Ze zou zomaar om kunnen vallen, dacht ik. Een duwtje of een briesje en het was gebeurd. Haar man zou amper tijd hebben om haar op te vangen. Hij was zelf zo broos. Ik zag het niet maar kon me voorstellen dat ook hij twee flinterdunne benen had onder die ruime, beige broek.
Later zag ik ze naast elkaar staan tegenover een schilderij van Marlene Dumas. Het was een lichtblauw schilderij van haar oma. Eerst schrok ik een beetje want thuis leunt, tegen de boekenkast, een zelfde soort schilderij dat ik maakte van mijn moeder vlak voordat ze overleed. Maar dan in het groen. Ik bekeek de oudere man en vrouw met hun gebogen ruggen. Hun riemen waren vastgemaakt aan een rok en broek rond hun dunne middel. Het leven is fragiel, dacht ik.