Hij keek lang naar een foto aan de muur. Er stonden drie kleine kinderen op die schelpen aan het rapen waren aan zee. De lucht was uitgestrekt en vol met witte wolken. De kinderen bukten of zaten. Hij zuchtte. ‘Eerst was ik er niet, en toen was ik er wel.’ Hij bedoelde dat hij de laatste van het gezin was. ‘Eerst was ik een visje en toen een baby.’ We keken samen naar de foto. Ik liet hem vertellen. Waarom zou ik willen inbreken? ‘Mijn mama en papa riepen mij en toen was ik er.’
Een filosofisch gesprek met een kleuter. Kous af. Ik vond het een prachtig gesprek.