Geplukte narcissen.

Een déjà vu. Gastkind E (9 jr) kwam de keuken in terwijl ik pannenkoeken aan het bakken was. ‘Kijk, ik heb deze geplukt. Misschien wil jij ze hebben?’ Het was een lief gebaar, en meestal gingen geplukte bloemen naar haar moeder, wat volkomen logisch was, dus ik begreep dit gebaar en zei haar dat ik het heel lief vond. ‘Waar heb je ze geplukt?’ wilde ik weten. ‘In het gras bij het veldje.’ De middenberm tussen de huizen, waar krokussen bloeiden. De bloemen werden ooit gezaaid om de buurt op te vrolijken. Ik moest erom lachen, in mezelf, omdat het me deed denken aan een moment, toen ik klein was, en met narcissen thuiskwam en ze hoopvol aan mijn moeder gaf. ‘Waar heb je die vandaan?’ wilde mijn moeder weten. Hoewel de bloemen in een vaasje werden gezet, kreeg ik er toch een les over. Dat die bloemen eigenlijk niet geplukt mochten worden. Ze waren er om te blijven staan zodat iedereen ervan kon genieten.

Ik beschreef ooit een scène in mijn boek Draagtijd, over geplukte narcissen:

Ik stond aan dezelfde weg waar een paar maanden eerder Geraldine was verongelukt. Ze waren fel geel, de bloemen in de berm. Destijds bloeide er niets. De berm was zompig van het natte weer en er groeide amper gras. Maanden later was het gras hoger en groeiden er fleurige krokussen en narcissen. Het was zondag, eerste paasdag. 

Mirjam stond al bij het stoplicht. Karst rende achter zijn bal aan. Hij stuiterde tegen een voordeur. Het was gevaarlijk om bij deze weg met een bal te spelen, had Magda eens gezegd. Na het ongeluk zei ze het weer. 

‘Als de bal over de weg rolt en je rent er zonder goed te kijken achteraan kunnen er vreselijke dingen gebeuren.’ 

We wisten allemaal wat het vreselijke was. Geraldine lag nog steeds als een lappenpop op mijn netvlies als ik ’s avonds wilde gaan slapen. Haar lichaam lag op een vreemde manier op het asfalt. Ik had gewild dat ze opstond, haar fiets pakte en naar school reed. 

‘Kijken jullie daar bij die weg alsjeblieft goed uit?’ vroeg Magda ook die middag. We stonden bij de voordeur, Karst en ik en wachtten op Mirjam die haar tanden nog moest poetsen. 

‘Poets jij je tanden ook ‘s middags?’ vroeg ik aan Karst. 

‘Dat moet,’ zei hij. 

Ik wreef mijn tong over mijn voortanden. Mirjam kwam van de trap af en pakte haar jas. 

‘Goed opletten hè, met oversteken!’ riep Magda. We knikten.

We waren naar de overkant van de straat gelopen. Karst stuiterde zijn bal terwijl we liepen. Bij het kruispunt stonden we stil. De narcissen waaiden heen en weer. Telkens als er een windvlaag kwam bogen ze om en veerden weer terug. 

‘We hebben vanmorgen paaseitjes verstopt en papa en mama moesten gaan zoeken.’ Mirjam giechelde. 

‘Waar?’ wilde Karst weten. 

‘In de tuin.’ 

Terwijl Mirjam naar het stoplicht was gelopen bleef ik staan. Karst had zijn bal gepakt en keek naar mij. 

‘Ik ga er naartoe,’ zei ik. 

Karst riep naar Mirjam dat ze moest wachten. Hij hield zijn bal stevig vast. Ik keek naar links waar de auto’s zouden rijden maar het was verlaten. Misschien zaten families in de kerk. Zochten ze chocolade-eieren in achtertuinen. Aten ze een zachtgekookt eitje dat bij het open tikken als een ijsberg ging smelten. Ik rende naar de tussenberm. Ik keek naar Mirjam en Karst die aan de overkant op de brede stoep stonden. Ik keek weer naar de gele narcissen. Het waren er veel. Rijen lang. Ik lachte. 

‘Kom nou!’ riep Mirjam ongeduldig. Ze wilde naar de speelrekken op het schoolplein en daar verder spelen. 

‘Wacht even!’ riep ik. Ik bukte en verschool me tussen de bloemen. Karst barstte in lachen uit. 

Ik was op mijn rug gaan liggen. Met mijn handen op mijn buik keek ik naar boven. Ik zag de groene sprieten van de narcissen en de gele koppen boven me uit gaan. Ik zag de blauwe lucht en een enkele wattige wolk die voorbij dreef. Als Geraldine was geland tussen de narcissen in de berm was dit haar laatste beeld geweest voordat ze zou doodgaan. Ik sloot mijn ogen. 

‘Kom nou, Ester!’ riep Mirjam met dwingende stem. Karst was het ook beu. Hij was naar het stoplicht gelopen. Ik zette af met mijn handen en stond weer op. Wreef de aarde van mijn handen. 

‘Ik kom eraan!’ riep ik. 

Even keek ik achter me naar de narcissen. Er lag er eentje vertrapt op de grond naast mijn schoenen. Ik bukte en pakte de bloem op. De knop was nog goed. Bij thuiskomst, die namiddag, zette ik de knop met korte steel in een glaasje water en zette het op de keukentafel. Het was mooi om naar te kijken. Het zou ons huis opfleuren. 


Ontdek meer van Karin Ramaker.

Abonneer je om de nieuwste berichten naar je e-mail te laten verzenden.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Door de site te te blijven gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies. meer informatie

De cookie-instellingen op deze website zijn ingesteld op 'toestaan cookies "om u de beste surfervaring mogelijk. Als u doorgaat met deze website te gebruiken zonder het wijzigen van uw cookie-instellingen of u klikt op "Accepteren" hieronder dan bent u akkoord met deze instellingen.

Sluiten