‘Maar jij hebt Italiaans bloed, zelfs al is het slechts voor de helft. Jouw vader neemt dat keffertje mee, dus als je van plan bent een appartement in Italië te kopen, zit je gebakken. Ze zullen jouw vader geen rad voor ogen draaien, en als ze het toch proberen, heeft hij dat keffertje. Dat zal hem wel redden.’
Ze stonden te wachten bij de tramhalte op de Willem de Zwijgerlaan. Ik was net bij de boekwinkel geweest en had daar de biografie van Tove Ditlevsen gekocht, een chaotische schrijver met vier huwelijken, verslavingen, psychische problemen en uiteindelijk zelfmoord. Er viel geen stilte op de Willem de Zwijgerlaan, integendeel. De vrouw, lang van gestalte, gehuld in een wollen jas die op een labradoodle leek, stond naast een donkerharige jongeman, mogelijk haar schoonzoon, en ratelde aan één stuk door. ‘Kijk die gevels eens, fantastisch.’
Rotterdams accent, dacht ik. Ze waren hier waarschijnlijk op bezoek of een weekendje weg. De jongeman, met een Italiaanse vader, knikte zwijgend. Er viel niets tegenin te brengen. De vermoedelijke schoonmoeder bleef maar praten over dat keffertje. Ik vroeg me af wat dat keffertje nou eigenlijk inhield. Een klein, bibberend hondje? Een chihuahua?
Ze vonden de wetgeving in Nederland, Zweden, Zwitserland en Duitsland prima geregeld. ‘Maar zodra je richting Frankrijk of Italië gaat…’ Ze schudde haar hoofd afkeurend. ‘Niet best.’
De tram kwam in de verte aan. Hij ging richting Hollands Spoor. ‘Is dit hem?’ vroeg de vrouw. De vermoedelijke schoonzoon knikte. ‘Ja, dat is hem.’ Ze stapten in. Ik ook. Ze gingen zitten op een vierzitsbank en ik nam plaats erachter.
‘Je moet echt mondig zijn in Italië als je daar een appartement wilt kopen. Zorg ervoor dat ze je niet besodemieteren waar je bij staat,’ waarschuwde ze met een opgeheven vinger. De schoonzoon knikte gehoorzaam, wat kon hij anders doen. Plotseling viel het kwartje. Het keffertje was een mond hebben, geen hond. Het was de mogelijkheid om van je af te bijten als dat nodig was.