Ze stonden voor het raam, de woorden van het gedicht op de ruit aandachtig lezend. Het was geen ongewoon tafereel; vaak genoeg zag ik mensen voorbij komen die de doorzichtige raamposter, ooit aangeschaft bij Plint, bestudeerden. De eerste regel van het gedicht, “Vergeet je niet te leven“, vond ik mooi. Het was een werk van Kees Hermis. Het gedicht ging verder:
Vergeet je niet te leven,
was het laatst wat ik dacht,
terwijl de tijd even stilstond,
een moment van adempauze.
Stel je voor, zonder haast,
buiten de greep van de tijd,
terwijl de klok stil blijft staan,
de wijzers rustend op de plaat.
Laat het leven aan je voorbijgaan,
negeer de chaos, en zie dan
meer dan enkel de oppervlakte.
Vind ruimte om te ademen,
en wellicht, een nieuwe richting,
een pad dat slechts voor jou is bedoeld.
Terwijl ik de dames voor het raam zag staan, dacht ik bij mezelf dat ze vast bezig waren de betekenis van het gedicht te ontdekken. Dat was immers waarvoor ik het had opgehangen.
Plotseling hoorde ik de voordeurbel. Ik opende en begroette de dames vriendelijk terwijl ze zichzelf voorstelden. Ze waren óntzettend vriendelijk, bijna onaards.
Ze hielden een klein oranje steentje omhoog in een doorzichtig zakje, ‘een symbool van liefde voor de Heer.’ Om mogelijke misverstanden te voorkomen bedankte ik hen beleefd maar resoluut voor het aanbod. Ze knikten en bedankten me voor mijn tijd. ‘Bedankt ook voor het opendoen.’ Knikte de dame. Alsof ze al voor vele gesloten deuren hadden gestaan voordat ze bij mij kwamen.