Eind januari van dit jaar kreeg de stempel sombere dag waarop het vrolijke geluid van kinderlachen abrupt stopte. Die ene ochtend betekende een verlies dat definitief was. De gedachte alleen al brengt een zwaarte met zich mee die ik me nauwelijks kan voorstellen, en telkens wanneer ik probeer me er een voorstelling van te maken, wil ik er niet aan denken.
Ik kan me herinneren dat ik eerder bij die voordeur had gestaan. Een deur die eruitzag alsof hij lang verwaarloosd was. Het hout was afgebladderd en versleten. Zelfs toen, zonder het te weten, had ik het gevoel dat achter die deur gebeurtenissen schuilgingen die verdrietig waren. Maar ik liep altijd verder, denkend dat ik het vast bij het verkeerde eind had.
Toen die ene januari aanbrak, begin dit jaar, en ik hoorde over de donkere dag waarop het kinderlachen voorgoed stopte, kon ik in gedachten de barsten in het hout van die voordeur zien. Het was alsof de deur zelf het gewicht van het verdriet droeg.
Ja, achter die voordeur waren er gebeurtenissen geweest die zeer verdrietig waren. Nu wist ik het zeker, nadat ik met een oude vriendin had gesproken die me precies vertelde wat er was gebeurd. Relaties waren verbroken, het huis was niet langer hetzelfde als voorheen, maar toch stonden daar nog steeds de hulpmiddelen van het gehandicapte kind, als stille getuigen van wat eens was.
Een paar maanden later, op een zondagmiddag waarop de zon warm scheen, liep ik weer door diezelfde straat en zag ik de versleten voordeur waar eens het gezin woonde. Ik keek ernaar. Het bordje met het symbool van een rolstoel, dat ooit naast de deur hing, was eraf gehaald.