Toen in 2019 Draagtijd uitkwam, las mijn moeder het verhaal en belde me meteen op toen ze het uit had. Er was een zekere urgentie in haar stem, voelde ik. Ze wilde me duidelijk maken dat ze begreep wat ik bedoelde. Ze herkende de pijnpunten en wist dat ik die ook kende, omdat ik ze had opgeschreven. Het deed er voor haar blijkbaar niet toe dat ik de personages in het boek had aangepast en dat de rollen van de vader en de moeder net anders waren beschreven. Het karakter van de moeder was haar duidelijk. En ze wist dat zij juist die ander was. De andere karakters, de mensen eromheen, deerden haar niet. Maar de urgentie in dat telefoontje, ik weet nog dat ze belde tijdens mijn werk, in de namiddag, is me altijd, zeker tijdens het schrijven, bijgebleven.
Gesprek in de Balie met schrijvers over ‘de schrijver in de familie’.
In het boek beschrijf ik een fictief personage, Ester, die worstelt met haar depressieve, suïcidale moeder. Mijn eigen moeder was echter niet depressief of suïcidaal. Ze belde me zelfs op om dat duidelijk te maken. Ik herinner me niet meer precies wat ze zei, maar het kwam erop neer dat ze zei: ‘Dit was ik niet.’ In een van de recensies las ik: ‘Het verhaal leest makkelijk en lijkt zeer realistisch.’ Wellicht is het een compliment.
De afgelopen tijd lees ik veel over autobiografische boeken, autofictie, memoires en fictieverhalen. Na alle tumult rond de hitserie Baby Reindeer op Netflix – de serie begint met de aankondiging dat het een waargebeurd verhaal is, hoewel dit nu ter discussie staat nu iedereen het onderzoekt – raakte ik nog meer gefascineerd. Ik keek naar het gesprek met schrijvers in De Balie in Amsterdam (zie hierboven) over wat je wel en niet schrijft over je familie, je kinderen en mensen die je kent. Ze bespraken hoe lastig het is voor een schrijver om telkens die afweging te maken en het gevoel dat je erbij hebt.
Mijn uiteindelijke conclusie is dat het ergens niet eens uitmaakt. Mensen geloven wat ze willen geloven. Of geloven het niet, of deels. Mijn moeder wist dat ik een fictieve moeder beschreef maar vond het ongemakkelijk. Wat zouden de buren wel niet zeggen. De buren zeiden altijd wel wat, dacht ik dan. En hoe kleiner de stad, hoe kleiner het dorp… Bovendien zou je kunnen stellen dat het personage Ester uit Draagtijd uit heel veel mensen bestaat. En situaties bestaan vaak uit vele andere situaties die niet perse tegelijk gebeurd zijn. Bijvoorbeeld deze scène:
Ik keek op de wandklok en zag dat Mirjam beneden moest staan.
‘Kom je niet binnen?’
Ik riep over de balustrade naar beneden.
‘Nee. Ik wacht wel!’ riep ze terug.
Mirjam leunde over haar stuur heen en legde haar kin op haar armen. Het miezerde. Er was geen afdak bij de centrale hal en langzaam werd haar synthetische jas natter. Haar haren plakten tegen haar wangen.
Mijn moeder liep terug naar de keuken. Ik hoorde hoe ze de koffiekopjes afspoelde onder de kraan. Ik sloot de deur weer achter me en bleef vertwijfeld in de gang staan.
‘Ze is te vroeg. Ze is altijd te vroeg,’ riep mijn moeder vanuit de keuken.
‘Ze heeft blijkbaar geen horloge dat het een beetje goed doet. Wanneer is ze jarig? Ik zou het wel weten als ik haar ouders was.’ De kopjes werden met een hard gerinkel terug in de kast gezet.
Als ik goed tel, zie ik vier mensen die ik in deze scène heb verwerkt. Ik bedoel maar. …