(In het kader van thema ‘verkeer’.)
Mijn werkdag begon vanochtend klokslag 7 uur. Na half negen was ik op weg naar huis. De zon scheen, de wind voelde prettig op mijn gezicht. Plotseling klonk er in de verte een luide sirene op de Koningskade.
Een windhond, die aangelijnd met zijn baasje de straat wilde oversteken, verstijfde van schrik en begon luid te janken. Het baasje trok aan de lijn, maar het hielp niets. Ondertussen kwam het geluid van de sirene steeds dichterbij. Het stoplicht stond op groen, maar de fietsers voor mij aarzelden om over te steken, onzeker over de snelheid van de naderende politieauto. Bij twijfel niet doen, zeg ik altijd, vooral in het verkeer, dus ik wachtte.
Een van de voorste fietsers besloot ondanks zijn aarzeling toch door te rijden, maar stopte onverwacht, wat bijna leidde tot een botsing met een fatbike en een andere fietser. De politieauto naderde snel, de sirene werd luider, en het stoplicht dreigde op rood te springen. Bij oranje dachten enkele fietsers nog snel door te kunnen gaan, maar de twijfelaars creëerden verwarring. Een fietser besloot door te rijden, terwijl een ander stopte, waardoor meer fietsers tegen elkaar opreden.
De politieauto raasde met blauw flitslicht voorbij. De windhond raakte volledig in paniek en draaide om zijn lijn, terwijl het baasje hem met “rustig, rustig” probeerde te kalmeren. Het was nog geen negen uur, en ik bekeek het tafereel met lede ogen.