640 woorden, 3 minuten leestijd.
Als je het boek “Cassandra” van Niña Weijers koopt en denkt dat het een true crime verhaal is over de vermissingszaak van Cassandra van Schaijk, heb je het goed, maar zeker niet helemaal. Ik las de recensies op bol.com en schudde mijn hoofd. Nee, het was geen plat geschreven boek met smeuïge details en een spannende opbouw. Daarvoor zou je een true crime podcast moeten beluisteren of een artikel moeten lezen uit die periode.
“Cassandra” gaat eigenlijk over toeval. Toevallig belandt de Amsterdamse schrijver tijdelijk in Almere, omdat ze gevraagd is te schrijven over de stad Almere. Ze is de vierde gastschrijver voor Almere Verhalen en werkt dan als writer in residence met de opdracht zich door de stad te laten inspireren. Nu kun je inspiratie heel breed zien. De gemeente Almere zal het vast anders bedoeld hebben; de zaak Cassandra, die vermist raakte in 2007 en drie weken later werd teruggevonden in de Noorderplassen, is geen verhaal over het nieuwe parkje dat er is gekomen of een nieuw winkelcentrum dat het goed doet. En het gaat zeker niet over de sfeer die Almere goed zou moeten doen. Het boek gaat niet zozeer over de zaak maar over het schrijven over de zaak. En dat dit niet bij iedereen goed valt, begrijp ik, als je een andere verwachting hebt over het boek. Weijers schrijft eigenlijk een hele lange literaire essay, waarbij ze ook onderzoek doet naar wetenschappelijke literatuur over ‘true crime’, onopgeloste moordzaken en naar de traditie waar haar boek toe zou gaan behoren. Ze legt bijvoorbeeld uit dat filosoof Slavoj Žižek zegt dat er verschillende soorten geweld zijn: Subjectief geweld, zoals dat van een misdaad, plaatst hij tegenover twee vormen van wat hij objectief geweld noemt: symbolisch geweld, belichaamd door de taal, en systemisch geweld, dat een gevolg is van de manier waarop onze politieke en economische systemen zijn ingericht.
Weijers verweeft haar eigen persoonlijke zoektocht met die van de rechercheur, familie en vrienden, buurtbewoners en iedereen die er een licht op kan schijnen. Toch valt het de schrijver, en de lezer, op dat Cassandra is vervallen tot een beeld in de tijd. Het gewone tienermeisje hield van uitgaan, luisterde naar en danste op hardcore muziek, was ze nou anti-buitenlanders of niet, daar kom je niet uit, maar haar ogen waren felblauw, ze was een lieve meid en kwam altijd op tijd thuis na het stappen, namelijk niet later dan vier uur. Behalve dan die ene keer.
Na de vermissing, op videobeelden, zie je dat Cassandra haar laatste bus mist en op het busbankje zit. Ze wordt aangesproken door twee mannen en een ooggetuige geeft aan dat ze met deze personen is meegelopen. Nadat ze drie weken later gevonden wordt in de Noorderplassen heeft ze haar rugzak nog om, maar zijn er tasjes kwijt. Eentje wordt op een andere plek gevonden. Haar paspoort, dat van een vriendin dat ze bij zich zou houden, en haar mobiele telefoon zijn weg.
Het spoor loopt dood. En zo ook het onderzoek. Soms lijkt dit ook zo in het verhaal. Soms komt er een tip binnen en die wordt nagetrokken, maar het mag niet baten. Door het boek hoopt de rechercheur na al die jaren dat het weer opgepikt wordt in de media. Zo ook haar familie en vrienden. Niet weten wat er met je kind, zus of vriendin is gebeurd, is onverteerbaar.
Weijers schrijft over de mensen die ze opzoekt en interviewt, het gevoel dat ze erbij heeft, wat ze ondertussen zelf meemaakt in haar privéleven; ze is zwanger, het is coronatijd, ze kan niet meer in haar appartement in Amsterdam blijven dus Almere biedt uitkomst. Een van de wethouders hoort van de schrijfplannen van Weijers en weet niet goed wat hiervan te denken. Weijers lijkt halverwege ook te worstelen met het uitgekozen verhaal dat een tip was van haar nieuwe huisbaas. Of koos Cassandra haar?
Geef een reactie