256 woorden, 1 minuut leestijd.
Het werkt zo: als je alles kunt doen, vind je niets om te doen. Maar als je wordt verteld dat je niets kunt doen, vind je opeens van alles om te doen. De tuin bijvoorbeeld, daar kunnen nog wat herfstplantjes in, er kan nog wat onkruid weggehaald worden, dode takken gesnoeid. Gisteren kocht ik fuchsiaroze heideplanten, klaar om in potten gezet te worden. Dan moet er wel extra aarde bij. Voor je het weet, ben je een uur verder en steken er naalden in je bovenarm en elleboog. Even zitten dan maar.
Als je alles kunt schrijven, zit je starend naar je laptopscherm te bedenken wat je moet doen. Maar als je wordt verteld dat je niets meer kunt doen, schieten er opeens allerlei onderwerpen te binnen, en redigeer je je laatste manuscript – dat al lang naar uitgevers is gestuurd – toch weer opnieuw.
Het voelt alsof je wordt geplaagd.
Nu de herfst zijn intrede doet, bedenk je allerlei nieuwe gerechten. De stamppotten kunnen weer op tafel en er wordt een appeltaart gebakken. Maar alles moet veel langzamer, want je wilt geen steken voelen in je bovenarm en elleboog. Ik vraag wat vaker om hulp, hoewel dat niet in mijn aard ligt. Ik wil het eerst zelf proberen – liefst alles zelf doen, op mijn eigen tijd en tempo – maar gezien ik nu niet alles zelf kan, moet het maar met de nodige hulp. En als je dan samen de tuin onder handen neemt, op een zonnige herfstdag, is het eigenlijk best gezellig.
Geef een reactie