241 woorden, 1 minuut leestijd.
Sinds ik (tijdelijk) niet meer kan en mag fietsen – het sturen, plotseling remmen en afstappen doen te veel pijn en mijn schouder herstelt daardoor niet – loop ik elke ochtend en middag van het Centraal Station langs het uitgestrekte Malieveld. Pas als je er staat, besef je hoe groot dat veld eigenlijk is. In de vroege ochtend joggen mensen er, soms met een felle lamp op hun borst, soms met een hond naast zich. Aan één kant van het Malieveld is het donker, bijna zonder verlichting. Ik kies de verlichte kant, langs de rijbaan, waar ik de hoge gebouwen in de verte zie opdoemen als ik omkijk.
’s Avonds wandel ik terug naar het station. Onderweg zie ik mensen op bankjes zitten, vaak met fietsen, rugzakken of grote tassen. Ze zijn er eigenlijk al de hele middag. Sommigen ken ik inmiddels; we groeten elkaar. Ik hoor verschillende accenten. Ze zitten tussen stelletjes die, met een glas wijn uit hun tas getoverd, van de ondergaande zon genieten. Het wordt nu steeds sneller donker.

Maar er zijn ook mensen die diezelfde bankjes gebruiken als slaapplaats, in de kou, onder de blote hemel. Ik vermoed dat het arbeidsmigranten zijn, die ooit in de kassen werkten of vlees van het bot sneden, maar nu ineens op straat beland zijn. Ze doen niemand kwaad. Sommigen rusten even uit, anderen verzamelen hun spullen om verder te gaan. Ik zie hen wegfietsen op avonden zoals deze.
Geef een reactie